Second Journey (MS 107/1/1-2)
22nd December 1777
transcription
[22nd December 1777]
22
gepasseerde nagt de hond sterk geblaft, onse waker seer slaperig, veel lang benen, dog vernam niets; geen dauw, met den morgen zeer koud, frisse n:w: wind, vertrokken n:n:o: kort langs castor, dese berg had my bedrogen, doordien de selve maar een enkelde korte berg vertoonde, dog langs hem passeerde vond dat hy sig wel drie uren lang uitstrekte. na nog enige wilde jagtstenen, dien ik nu sag dat sy met koppen als menschen opsetten met bouggoe bestreken om het wild naar hunnen schiet poorten te doen lopen, bewarende de struisveren aan stokken daar sy geen klippen hebben, (synde het wilt in dese op het oog gansch onbewoonde wildernissen, om die reden so wilt, zo gepasseerd te hebben, quamen wy weder iets rysende aan een poort dewelke vergesigt noemde, daar de barometer 24 - 9½ duim stond, siende wy weder na de laagte een vlak veld, (hadden Caster nog aan de regte hand op een quartier uur) [in margin:] daar de rivieren in een lopen hiete de plaats Coblens
dog sag dat er overal tamelyke hoge bergen volgden,
passeerden de wagen beide wielen geremd en nog vasthoudende dese poort af en arriveerden na drie uren distantie, seer afdragend grasveld, aan een kleine met kuilen staande rivier dewelke, ik buffons rivier na de grote buffon noemde.
van Castor en pollux gebergte loopt er nog een riviertje dat een uur n:w: van hier in dese rivier loopt, noemde het na castor en pollux nu de buffons rivier
[page 4]
komt hier uit den z:o: en loopt n:w: met draayen
moet groot worden in regens, soals aan de opdrift kon sien. sagen vele noes en springbokken, ook bonte bokken, en twe jakhalsen. ook sogenaamde wilde paauwen en valken waarvan er vele soorten in dit land zyn, ook swaluwen en blaauwe kranen, singende de leewerk alle morgen dog niet so fraay als in Europa.
vervolgden onse coers eerst noord ten oosten, een en een half uur waarna op een klip hoogte vooruitrydende zag dat wy met dese coers vast zouden ryden, en zag een grote vlakte en het n:w: waar in groen riet dus water op distantie van een groot uur, reed na de wagen en deed hen na de plaats afryden daar wy een delicieuse overvloedige fontein vonden, dewelke ik na de ridder yorke in den Haag yorks fontein en de Jork vlakte noemde, zynde rondom den horisond so ver van de hoogte zien kon met gebroken met tamelyk hoge bergen van different fatsoen.
spanden hier uit met het ondergaan der son, vonden hier hout op zy de hoogtens aan de klip krantsen genoeg om vuur te maken, schoon wy altyd hout en water als wy het krygen konden menamen. onse cours is vandaag noord t o: geweest agt a negen uren distantie, alles grasvelt veel suur, rosse en vale stoffige kley, also het in dit veld weinig scheen geregent te hebben, het weer is by uitstek schoon dog de wind vooral op den middag fors n:w: dog zonder wolken geweest. in de avond stil en z: zagen vele noes en spring bokken.
translation
[22nd December 1777]
22
Last night the dog barked loudly. Our watch was very sleepy but saw and heard nothing. Many long-legged [mosquitos]. No dew, very cold at daybreak. Fresh north-west wind.
Departed north-north-east close beside Castor. This mountain deceived me because the same appeared to be a single, short mountain but passing alongside it I found it stretched out for three hours. Having passed some of the hunting-stones of the savages – which, as I now saw, they set up with heads to resemble people and smear them with buchu in order to make the game go into the gaps where they can shoot them (but using ostrich feathers on sticks when they have no stones), the game in these apparently uninhabited wildernesses being for this reason so wild – we came again across slightly rising ground to a defile which we named Vergesigt. The barometer stood at 24 inches 9½ tenths here. After the hollow we again saw a flat country ahead (Castor was a quarter of an hour on our right hand) but saw that the fairly high mountains continued on all sides. (I called the place where the river formed one stream, Coblenz.)
Having braked both wheels of the wagon and also holding it steady we went down this pass and after a distance of three hours going steeply downhill over grassy countryside we arrived at a small river with pools of standing water, which I called Buffon’s River after the great Buffon. From the Castor and Pollux mountains another rivulet comes that flows into this river an hour north-west of here, and I named it the Castor-and-Pollux River
[page 4]
It comes here from the south-east and flows north-west with bends. It must get large with rains as I can see from the jetsam. We saw many gnus and springboks, as well as bontebok and two jackals. There were also so-called wild peacock and Hawks, of which there are many kinds in this country, swallows and blue cranes; the lark was singing all morning, but not as beautifully as in Europe. We continued our course for one and a half hours, first going north by east. after which, having ridden ahead, I saw from a stony rise that we would be blocked travelling on this course. At the same time I saw a wide plain to north-west a good hour away with green reeds which meant water. Rode to the wagon and ordered it to travel to this place where we found a delicious and abundant spring which I called Yorksfontein and Yorksvlakte after the Chevalier York at The Hague. So far as I could see from the rise, there are broken, fairly high mountains with differing formations all around the horizon. We outspanned here as the sun set. On the slopes of the stony cliffs we found enough wood here to make fire, although we always carry wood and water with us when we can get it. Our course today has been north by east, a distance of eight or nine hours. All the grass in the countryside was rather sour. It had red and greyish-brown dusty clay because it does not seem to have rained much in these parts. The weather has been exceptionally fine but there was a strong north-west wind especially at noon, though there were no clouds. It was calm in the evening with some wind from the south. Saw many gnus and springbok.