Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

21st December 1777


transcription

[page 2]
[21st December 1777]
den 21

gepasseerde nagt heeft de hond sterk geblaft, en de wagt seer slaperig geweest, so dat de ronde doende hem twemaal een schrik op het lyf jaagde, niets vernomen. het begon na middernagt met de maan sterk te dauwen, in den morgen seer koud, met weinig wind
met sons opgang koele westewind, seer schoon weer trokken noord aan de vlakke valey door, meest langsaam rysende de bergen sig meer openende, en lager wordende aan onse linkerhand en voor ons, sagen hier vele spring bokken en troppen van twintig en 30 noes dog te wild om te schieten. reeden een hoogte op, daar de vlakke valey eindigde, vond de barometer 24d – 2½t dog de ene gaf 24d – 2t, er scheen enige lugt in dese te zyn.

trokken weer door ene smallere smallere dewelke naderhand lady Campbells vlakte noemde vlakte, sag een hoge rug voor ons die niet veel goeds beloofde, reed voor uit om te recognosceren arriveerde op de hoogte en sag een vlak afdrajend veld in het n o twe hoge so als de bamboes bergen op tien a twaalf uren distantie verder in het westen en noorden was enige heuvels dog anders vlak vaal gras veld, dog hier kon de wagen niet af om de steilte en klippen, ging west dese hoogte langs, daar een poort vond die passabel dog om de klippen moeyelyk om op te komen was. hier by vond ik een versche legplaats van een wilde, die hier om wild te schieten op de loer gelegen had. dog heb hem niet sien weg lopen. waarschouwden de wagen dewelke na wy enige klippen uit de weg genomen hadden tog met moeite boven kwam, en gemakkelyk de andere kant in de vlakte afreed. vond de barometer 24d – 6½t hier een grote vlakte hebbende nam een brete met een octant en kreeg 30Gr 5M zuider breete dog kan er niet seeker op gaan.
Spanden uit een half uur noord van de poort, die door durand de schep moed poort genoemd wierd aan een ryke fontein welkers water so klaar koel en lekker was als ooit weet gedronken te hebben hiet dese fontein na de Griffier fagel, fagels fontein

vertrokken na ons verfrist te hebben, vonden dat dese vlakte vele diepe dallen had als de droge graften van een grote fortificatie daar men rietfonteinen vond, en overal seer klippig, onse cours raakte uit dien hoofde tot by de noordelykste der twe bergen die hier in de vlakte lagen, en die ik castor en pollux noemde noord n oost, also wy door die laagtens moesten ryden, spanden met sons ondergank by een grote ovale kuil water wel tagtig treden lang en twintig breed, rondom met gras en riet uit, hiete dese plaats na professor allamand allamands fontein. wy sagen vandaag in de bergen en de vlakte veel spring bokken en noes, ook eniger bonte bokken, dog konden van de laatsten geen krygen, zag, later dat zy

[page 3]
veel bruinder van couleur, als die by de rivier sonder end waaren, en mogelyk wel een ander dier zagen ook patrysen quartels hasen en een jakhals, en twe oerebis schoten een noe, dog te ver van de wagen zynde sneden wy hem de beste stukken en vel af en quamen na een half uur by de wagens, dewelke twe wilden met pyl en boog agter de spring bokken jagende gesien hadden dog sy waaren agter een hoogte gelopen, een onser bastert hottentotten joeg om een bontebok dood te schieten, hebbende hem gequetst, toen hem zag ryden, liepen de twe wilden van agter de hoogte en liepen op een kranstsige heuvel, na hem kykende, reed hem agter na, om hem te waarschouwen, hy reed door, wenkte tegen de wilden, om by my te komen dog zy liepen weg.

het weer is seer schoon geweest met een frisse n:w: wind dog op den middag by fagels fontein seer warm.
ging by de allamands fontein op een heuveltje sitten en passeerde er een aangenaam half uur tot de wagens quamen. sag vele langstaartige en rode caapse vinken en eenden

translation

[page 2]
[21st December 1777]
The 21st

The dog barked loudly last night and the watch was very sleepy so that, doing my rounds, I twice gave him a fright. Saw and heard nothing. After midnight, at moonrise, dew started to fall heavily. Very cold in the morning with little wind. At sunrise there was a cool west wind, very beautiful weather, and we departed north across the flat valley which mostly rose gently. The mountains began to open out becoming lower on our left and ahead of us. We saw many springbok here and herds of twenty and thirty gnus, but too wild to shoot. Rode up a hill where the flat marshy valley ended and obtained 24 inches 2½ tenths on the barometer; but one of them gave 24 inches 2 tenths and there appears to be some air in this one.

We again travelled through a narrower valley (which I later called Lady Campbell’s Flats) and saw a high ridge ahead which did not promise too well for us. Rode ahead to reconnoitre and arrived at a hill where I saw a flat sloping stretch of country. In the north-east there were two high mountains, like the Bamboesberg ones, at a distance of ten to twelve hours; further in the west and north there were some hills but otherwise flat, greyish-brown grassy country. The wagon however could not descend here because of the steepness and the rocks. Went west along these hills and found a defile which was passable but difficult to ascend because of stones. Near this I found a freshly-used lying place of one of the savages; who had kept a look-out here to shoot game. But I did not see him running off. We warned the wagon which, after we had removed stones out of the way, nevertheless succeed in getting to the top with difficulty. It rode easily down the other side to the plain. Obtained 24 inches 6½ tenths on the barometer here. Being in a wide plain I took latitude with an octant and got 30 degrees 55 minutes south, but cannot be sure of it. We outspanned an hour north of the defile (which was called the Schepmoedpoort by Durand) at an abundant spring, the water of which was so clear and cool and delicious as to surpass any I have ever drunk. Called this spring Fagelsfontein after the griffier Fagel.

After we had refreshed ourselves we continued our journey. We found that these plains contained many deep valleys which were like the dry moats of a great fortress, in which springs surrounded by reeds were to be found and which were very stony in all places. For this reason, and because we had to ride through those dales, our course veered to the most northerly of the two mountains situated north-north-east here on the plain and which I named Castor and Pollux. At sunset we outspanned at a large oval pool of water which was a good eighty paces long and twenty wide and which was surrounded by reed and grass. I called this place Allamandsfontein after Professor Allamand. In the mountains and the plain today we saw many springbok and gnus, as well as some bontebok but could get none of the latter. Saw later that they were much browner in colour

[page 3]
than those at the Sondereind River, possibly even another animal. We also saw partridges, quails, hares and a jackal, as well as two oribi. We shot a gnu, but because we were too far from the wagon we cut off the best pieces and the skin and in half an hour reached the wagons. They had seen two of the savages hunting springbok with bow and arrow, but these went behind a rise. One of our half-breed Hottentots chased after a bontebok that he had wounded in order to shoot it dead. The two savages came out from behind the rise and ran onto a craggy hill, watching him. When I saw him riding out, I rode after him to warn him but he rode on. I beckoned to the savages to come to me but they ran away.

The weather has been very fine with a fresh north-west wind. but it was very hot at noon at Fagelsfontein. Went to Allamandsfontein and sitting on a hillock passed a pleasant half hour until the wagons arrived. Saw many long-tailed and red Cape finches and ducks.