Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

23rd December 1777


transcription

[23rd December 1777]
23

gepasseerde nagt hebben wy zeer op onse hoede geweest also wy aan een onser ossen, die wind op liep en sterk loeide seker dagten dat er wilden met gestolen vee digt by ons waaren, ging met meintjes toen het donker was op een klipheuvel recognosceren, dagten enige singende en dansende wilden te horen, wilde verder gaan, dog meintjes raade sulks sterk af dus keerden wy na onse legerplaats, myn hond heeft sterk geblaft dog hoorde niet als enige jakhalsen, en ene hyaena
het heeft een weinig gedawt en is kout geweest. mooy weer desen morgen, dog aan den horisont wat neve lig, z:o: sagte wind die met de son aanwakkerde, vertrokken noord op met den dag na een paar uren, door de vlakte gepasseert te zyn moesten wy weer door hoogtens, dewelke door zynde reden wy door een vlakte dewelke de beers vlakte en twe

[page 5]
rietfonteinen in deselve, de oostelyke durands en de westelykste meintjes fontein noemde, na myne reismakkers, passeerden een half uur verder een diepe droog riviertje dewelke droge rivier geheten wierd. nu moesten wy weder hoogtens passeeren, reed op een tamelyke hoge berg, vanwaar, wy zagen dat de wagen overal gemakkelyk, door poorten passeren kon, en dan in een zeer laag leggende, sterk afdragende na het noorden en westen, so ver zien kon was den horisont met gebroken tamelyk hoge bergen, vooral in het n:o: beset, zag dat onse beste cours van hier n:t: westen was langs de Westhoek ener tamelyk hoge berg, zagen een berg in het n:n:w: die wat na de toren van babel by het bamboes gebergte leek. wierden midden in de vlakte een grote lange groene riet streep gewaar, in onse coers, daar omtrent half elf arriveerden en uitspanden, vyf uren n: van yorks fontein. schoten hier by, een rietbok á ḱei á in hottentots, tekende en mat hem noemde dese fontein die seer lekker overvloedig water had de riet bokke fontein.

de barometer gaf 25d 3t
vonden hier lang riet wiens wortel seer verfrissend was. nam een tamelyke accurate breete en kreeg 30 Gr 12m omtrent drie uren trokken n:t: westen aan dese vlakte, en het Gehele lang [sic] begon langsamer hand dorder te worden, alles dezelve grond, so dat de hele reis over onse wagen geen duim diep spoor maakte, dog hier niet so ros, en alle grasveld op de meeste plaatsen zeer kaal en droog. reden met ons vieren vooruit om na water te zoeken, zagen vooruit enige vuren belovende het sterk afdragende veld niets dat in de laagte, die omtrent vyf uren verder was, by de hoek van de berg gepasseerd zynde omtrent een half uur zagen eenige groene bossen, dewelke doornbomen vonden te zyn, en enige op eens kwamen wy op een steile oever van een groote rivier, die uit het oosten door een poort deser bergen op de distantie van een groot uur, na het westen liep, zy was omtrent 225 Treden hier op zyn smalste breed, zo als aan ons kogel schieten zagen, als de maas voor mastrigt ook so sterk stromende, de zuider oever was omtrent 40 voet hoog en steil dog men kon aan het water gaan, en na de kant van de poort met hier en daar riet, en hoge doornbomen begroeid, de noorder oever laag met riet vele willige en enige doornbomen, de oever met klipbanken en grauw blinkend zand, dog in rivier klei en vegetale grond. hier en daar

[page 6]
riffen waarover de stroom sterk ruiste meest van de ene oever na de andere strekkende. wy hieteden dese rivier oranjes rivier, zynde na gedagten de by de namacquas uit lopende ģarie of grote rivier. reden spoedig te rug, also de son onderging om de wagen te vinden, vonden de zelve de punt van de berg, dewelke na een vriend van my robbert sons macleods berg noemde, zynde deselve door welkers poord dese rivier loopt
vonden hier een goede fontein die ook naar een vriend robertsons fontein noemde daar wy uitspanden, tien of elf uren n:t:w: van Jorks fontein, hadden vele noes en spring bokken vandaag gesien het weer allerschoonst dog warm op den dag met een z:o: koel windtje.

by de rietbokke fontein was een verlate leg plaats der wilden

translation

[23rd December 1777]
23

We were very much on our guard last night because – since one of our oxen went upwind and lowed lowdly – we were sure there were savages with stolen cattle close to us. When it was dark Meintjes and I went on to a stony hill to reconnoitre. We thought we heard several savages singing and dancing. I wanted to go on but Meintjes advised strongly against this and we therefore returned to our camp. My dog barked loudly but I heard nothing but a few jackals and a hyena. There was but little dew and it was cold. Fine weather this morning but hazy on the horizon. A soft south-east wind that grew stronger with the sun. Departed north at daybreak and after a few hours, when we had crossed the plain, we again had to travel through hills. When we had been through these we crossed a plain which I called De Beer’s Vlakte. In the same there were

[page 5]
two springs surrounded by reeds: the one to the east I called Durandsfontein and the one to the west Meintjesfontein after my travelling companions.
Half an hour later we crossed a deep, dry stream which we called Droog River. Now, once again, we had to go through hills and I rode up a fairly high mountain from where we could see that the wagon could easily travel through defiles at every point and after that through a very low-lying plain, sloping steeply to the north and west. So far as I could see the horizon was encircled with fairly high, broken mountains, particularly to the north-east. Saw that our best route from here was north by west beside the western spur of a fairly high mountain. In the north-north-west we saw a mountain that looked like the Tower of Babel at the Bamboesberg mountains. In the middle of the plain there was a long, wide band of green reed in our route which we reached at about half past ten and unyoked. It was five hours north of Yorksfontein. Close by, we shot a rietbok (á kei á in Hottentot) which I drew and measured. Called this spring, which had very delicious and abundant water, Rietbokfontein.

The barometer gave 25 inches and 3 tenths. Found a long reed here which had a very refreshing roots. Took latitude fairly accurately and got 30 degrees 12 minutes. At about three o’clock we departed north by west over this plain and the whole country began slowly to become drier. The same soil everywhere so that on this whole journey our wagon made tracks not deeper than an inch; but it was not as reddish, and it is all grassy country, very bare and dry in most places. The four of us rode ahead to look for water; saw some fires in front of us. The steeply downward-sloping veld gave no promise of anything until the low plain that was about five hours away. Having passed the corner of the mountain we saw, after half an hour, some green shrubs which we found to be thorn-trees, and all of a sudden we came upon the steep bank of a great rive that flowed from the east through a defile in these mountain, a good hour’s distance to the west. At its narrowest here it was about 225 paces wide as we saw from the flight of a bullet. Also, it flowed as strongly as the Meuse at Maastricht. The southern bank was about forty foot high and steep, yet it was possible to get to the water; on the side of the defile it was overgrown here and there with reeds and with high thorn-trees. The northern bank was low, with reeds, many willows and some thorn-trees. This bank had stony banks and greyish shiny sand, but in the river itself the soil was clayey and vegetal. There were reefs here and there

[page 6]
over which the stream rushed loudly mostly stretching from one bank to the other. We called this river the Orange River; it is the same, we believe, that flows out at the Namacquas, the Garie or Great River. We rode rapidly back as the sun was setting to find the wagon and we found the same at the tip of the mountain, which I called Robertsons Macleod Mountains, after a friend of mine, these being the same mountians whose defile the river flows through. We found a good spring here which I called Robertsonsfontein also after a friend, where we outspanned. This is ten or eleven hours north by west of Yorksfontein. We have seen many gnus and springbok today. Most beautiful weather, but hot during the day with a cool south-east breeze.

There was an abandoned camp of the savages at Rietbokontein.