Fourth Journey (MS 107/3/1-2)
4th October 1779
transcription
[4th October 1779]
4 maandag
term 56 - 76 - 68
met sons opgang frisse ooste wind twe uur son op stiller.
schoon weer wat wolkig aan den horisont, door den dag seer schoon, en even oost. het dawt hier seer weinig, en selden.
vertrokken noord op de vlakte af en na een half uur rydens waren wy uit de kokerbomen en gingen opdragend, door sware rosse sand ruggens, met klippen.
deden een kleine draay, om door die hoogtens te komen, waarna weer koers vervolgden, op hard pad. vooruit zynde sagen wy veel vars Rhinoster spoor, sy hadden allerley capriolen gemaakt en in cirkels rond gelopen, by ieder plaats daar sy gemist hadden, hadden sy twe voren gekrapt, en hun mist vaneen geschopt, ook de bosjes uit de grond, kon nergens hun horen spoor in de grond vinden. dog het krabben by de misting altoos. na dat wy vier uren gereden hadden, zynde een uur s'middaags, Sagen wy in de vlakte tussen caan en kouw Geboomte, 10 a 12 voet hoog twe rinosters staan, op omtrent 1000 passen. laden ons geweer en gingen er met ons drien na toe, de hottentot klaas barend, en de soldaat (pasganger) model, een duitser en ik, sy gingen regts af in het geboomte om onder de wind die dieren te bekruipen, en ik bleef voor aan by de bosjes indien sy daar uit wilden, staande de Rhinosters met de kop na my toe, bewegende de oren heen en weer, eer wy van de wagen by het geboomte gingen kwam een hartebeestbul bubalis regt op ons aan tot omtrent 80 treden, hy scheen niets te vresen of ons gewaar te worden synde wy egter op de vlakte, wy wilden hem niet schieten, om de rinosters niet te storen, hy sou geloof ik tot by ons gekomen syn had myn hond keiser hem niet gesien en aangevlogen, gelukkig nam hy syn coers van de rinosters af galopperende aller fraayist, en makende fraaye sprongen als een springbok so dat de honden te kort schoten; de rinosters niets gewaar wordende, gingen wy na voornoemde plaatsen. Model en de hottentot kropen tot op grote hondert passen by hun dog konden hen toen niet wel in het geboomte sien, sy wierden hun nog my egter niet gewaar, want ik sag hun gerust gaan leggen, so dat de twe jagers hen niet schieten konden, ik ging omtrent 50 passen nader waar na een dier dieren op stond, en kort daar na schoot de hottentot, en het dier viel doodt neder hebbende so als naderhand bevonden de schoot by of in het hart. de andere kreeg mede de kogel boven door het voorbeen in het lyf en liep mank weg, dog myn hond keiser die geen dier ontsiet was al op de eerste schoot toegevlogen, en attacqueerde de rhinoster voor en agter, hy wilde de hond stooten dog die was hem te gaauw, en eer ik er by kon komen, schoot model hem doodt. bevonden beide koejen te zyn hebben twe spenen veel groter als een hippopot. en even kwabbige uier veel als een paard. sy hadden byna egale lengte en hoogte, waren volwassen de grootste was vier voet 10 duim regte lyn hoog van voren een en een half duim lager agter, en 8 voet 4 duim lang regte lyn gemeten so als het dier daar lag; schikkende wy het in postuur als of hy leefde, en wy hem dwars sagen, de andere scheelde een duim met de vorige maten, de horens waren de grootste 15 duim lang en de kleinsten 8 dus maar een duim met de bul van voor leden jaar, ook verschilde de dikte weinig met dien de kop
Waren 23 duim lang. het oog sit net tussen het voorste der neus en midden des oors, onder het agterste horen, negen duim hoog van het onder kakebeen en maar ses onder de agterste horen, syn snuit is seer beweegbaar en los so dat sy dien seker in en uitrekken kan ook syn onder bek, en syn tong niet hard maar seer sagt schoon er ruig boven op na agter
[page 43]
is, hy kan voor uit sien sonder syn kop te draayen, schoon syn ogen dus geplaatst syn en de opening een duim diameter, staat de appel helder en wel uit en niet na binnen laten de dikke hooren neus even plaats dat de gesigt lyn er volmaakt in eens voorby kan, ook is het agterste van de ogen, na de syde der oren veel meer na buiten als de voorhoek des oogs, dit brengt het oog ook na buiten. dus heb ik mis gehad in het stellen dat de rinoster niet vooruit sien kon, dog het warme weer heeft my gepasseerde jaar misleid, dat de eerste rinoster synde dien ik sag, was ik met alles tegelyk geoccupeert, en in een klein uur sweld een dier dat geschoten is in hette, dus was syn snuit en rimpels om de ogen so gewollen, dat men geen beweegbaarheid in de snuit nog byna geen ogen van op sy sien kon, laat staan van voren, synde de tekening exact als hy toen was; dog ene deser rhinosters nog sieltogende synde toen by hem quam, sag ik op syn gesigt lettende dat hy wel goed voor uit sien kan, dat syn ogen niet na binnen maar gelyk met de leden stonden hebbende een donker blaauwe appel donkerder irus en ook helder wit. ook sag ik schoon de rinoster in de tekening somtyds dus na iets staat te kyken, egter syn natuurlyk postuur de kop meer na omlaag is, so dat de horens een hoek van 45 gr met den horisond maken. voor de rest waren dese twe dieren sonder enige rimpel op hunne huid, alleen de liesplooy en even de voorbeen plooy en nek waren ook niet so korlig maar veel gladder van huid, als de bul van gepasseerde jaar, of het nu generaal is dat de koeien geen plooyen hebben, weet nog niet, sy syn voor de rest iets kleinder als de bullen egter van postuur egaal. de horens waren beide beweegbaar. schoon hy geen snytanden heeft, komen egter syne tanden egter so na by een voor in den mond dat er maar twe duim distantie is daar geen gebit is.
sagen hier geen camele spoor die verder van de rivier houden. hier geen water synde en onse beesten sedert gisteren geen water gehad hebbende sneden wy een stuk van een Rhinoster, en trokken twe uren n en met een kleine draay n:w: en daar na n: tot op een half uur aan de rivier, naisees hiete dese plaats door de einiquas. om morgen die dieren te laten afslagten.
dagten water in een cloof te vinden dog er was so weinig, dat wy sterk afdragende door een opening in het gebergte dat half uur na de rivier afreden en op een 500 passen, om de oliphanten uitspanden, die gaan om het geboomte te eten langs de rivier en souden somwylen de wagen vertrappen, sag vandaag omtrent een dousyn Zebras, en omtrent het gebergte by de rivier oliphant en rhinoster spoor. en twe leeuwe sporen vars. die een zebra gejaagt hadden. ook digt by de rivier zeekoei spoor. vond de rivier vol grote platen en rotsen, so dat hier als de rivier vol is hier groot geruis over de klippen moet syn. het was avond toen aan de rivier kwam, synde seer dorstig vond lekker water en vee en menschen dronken om het hartst. kon niet veel van den rivier sien door de schemering, dog in het afdalen, sag ik dat het hoge vlakke land even als aan dese syde na de rivier afdaalde, en dat de bergen die weinig hoger, als het vlakke land, daar het 't hoogst was, waren aan weersyden de helling na de rivier volgden en ene confuse klip waren, schoon hier en daar met kokerbomen en andere struiken schraal begroeid. pinar was de rivier langs gegaan van Cabas af daar de noord draay begint en hier eindigt hebben hem nog niet vernomen.
translation
[4th October 1779]
4 Monday
Thermometer: 56-76-68.
At dawn a fresh east wind (after two hours sun, calmer).
Fine weather, somewhat cloudy on the horizon.
Very fine all day with a light east wind. There is little dew here and seldom.
Departed north down the plain and after half an hour’s travel we were out of the quiver-trees and going uphill over difficult reddish-brown and stony sandhills. We made a small turn to get through the heights after which we followed our route on a hard road. Going ahead, we saw many rhinoceros tracks. They had been cutting all sorts of capers and running round in circles. At every place where they had made dung, they had scratched two furrows, had kicked their dung around and also shrubs from the ground. I could find no traces of their horns in the ground but everywhere the scratches where they had dunged. After we had travelled for four hours, it being one o’clock in the afternoon, we saw two rhinoceros standing at about 1000 paces away on the plain, between caan and kauw thickets ten to twelve feet high. We loaded our guns and the three of us went towards them, the Hottentot Klaas Barend, the ticket-of-leave soldier Model, a Dutchmen, and myself. They went to the right in order to stalk the animals from down-wind while I stayed in front at the bushes in case they intended to come out there. The rhinoceroses were standing facing me, moving their ears up and down. Before we went from the wagon to the thicket a hartebeest (bubalis) bull came right up to us, to about 80 paces. It appeared to fear nothing nor to be aware of us. However, while we were on the plain we did not want to shoot in order not to disturb the rhinoceroses. It would, I believe, have come right up to us had my dog Keizer not seen it and flown at it. Fortunately it took a course away from the rhinoceroses, bounding off in the most beautiful way, making beautiful jumps like a spring buck, which caused the dogs to fall short. The rhinoceroses not noticing anything, we went to the places mentioned. Model and the Hottentot crept to within a good hundred paces of them but were then unable to see them well among the trees. They had still not become aware of my companions or myself, as I saw them lying down calmly so that the two hunters were unable to shoot them. I went about fifty paces nearer, whereupon one of the animals stood up; shortly afterward the Hottentot shot and the animal fell down dead. The shot, as we afterwards found, had gone close to or into the heart. The other received the ball high in the foreleg, in its body, and limped off. But my dog Keizer, who respects no animal, flew at it on the first shot and attacked the rhinoceros from front and rear. It tried to gore the dog, but Keizer was too quick for it and before I could get to it Model shot it dead.
We found that both were cows with two teats much bigger than those of a hippopotamus and with light, pendulous udders very much like a horse’s. They were almost the same length and height and were fully grown. The largest was four feet ten inches high in a straight line in front and one and a half inches lower behind. It was eight feet four inches long, measured in a straight line just as the animal lay there, we having placed it in the same position it would have had were it alive and viewed from the side. The other differed by one inch from the above measurements. The larger horns were 15 inches long and the smaller 8 inches, thus differing from last year’s bull by only one inch. The thickness also hardly differed; with these the head was 23 inches long. The eye lies just between the tip of the nose and the middle of the ears, below the posterior horn, nine inches above the lower jawbone and only six beneath the horn. Its nose is very pliable and loose surely so that it can be extended and retracted, and the lower part as well; its tongue is not hard but very soft, although it is rough higher up towards the back.
[page 43]
It can see forwards without turning its head, even though its eyes are placed as they are and the opening is one inch in diameter. The pupil is clear and protuberant not sunken. The thick horns on the nose allow room for the line of sight to pass completely unimpeded. In addition, since the hindmost part of the eye, at the side of the ears, is much wider than the foremost corner of the eye, this brings the eye further outward. Thus I was wrong in suggesting that the rhinoceros cannot see straight ahead; but it was the hot weather that misled me last year. Also because it was the first rhinoceros I had seen I was busy with everything at the same time, and an animal shot in the heat will swell up in less than an hour. Because of this its muzzle and folds around the eye were so swollen that one could see no movement in the muzzle and almost no eyes from sideways on, let alone from the front. The drawing is accurate as the animal then was. However since one of these rhinoceroses was dying as I came up to it I saw, looking closely at its face, that it could see well in front of it and I saw that the eyes did not look inward but sat straight under the lids: it has a dark blue pupil, a darker iris; and also a clear white. I also saw (otherwise than the drawn rhinoceros) that sometimes when looking at something it holds its head more downwards so that the horns forms an angle of forty five degrees to the horizon. For the rest neither of these animals had any folds in their hides, only at the flank; one did have a fold on the foreleg and on the neck. They also had a much smoother hide and not as knobbly as last year’s bull. I still do not know whether it is common for cows to have no folds. For the rest they are somewhat smaller than the bulls but they have the same stance. Both the horns were loose. Although they have no incisors the teeth are in fact so close together in the front of the mouth that there is only a space of two inches that is not toothed.
Saw no giraffe tracks here; they live further away from the river.
Because there was no water here and since our cattle had not had water since yesterday, we cut a piece off the rhinoceros and trekked two hours north and with a short turn north-west, and thereafter north until we came to the river within half an hour. This place is called Naiseesklip by the Einiquas. We will have the animals cut up for meat tomorrow.
We had thought to find water in a kloof but there was so little that we rode on to the river through an opening in the range, which took us half an hour descending steeply and we outspanned five hundred paces from it because of the elephants which go to eat the trees close to the river and which could, perhaps, trample the wagon.
Today saw about a dozen zebras as well as elephant and rhinoceros tracks around the mountains at the river. Also two fresh lions’ tracks which showed they had chased a zebra, and also hippopotamus tracks close to the river. Found the river full of large slabs and rocks so that when the river is full here there must be a great rushing of water over the stones. It was evening when I reached the river being very thirsty. Found very good water, and man and beast drank as quickly as they could. Could not see much of the river because it was dusk but while descending to it could see that the high plateau falls away, just as it does on this side of the river, and that the mountains which were slightly higher than the plateau at its highest, followed the same slope to the river on both sides, and that they were a jumbleof of rocks, although sparsely covered with quiver-trees and other shrubs in places. Pienaar had gone up the river from Cabas, where the turn to the north begins, ending here. Have no news of him.