Journals

Fourth Journey (MS 107/3/1-2)

16th October 1779


transcription

[16th October 1779]
16 Saterdag

schoon weer ordinair warm, oostelyk koeltje

ging om brete aan de rivier te nemen, enige bosjemans en enige van myn volk droegen de barometer en astrolabium. tussen de twede en derde spruit die verder vaneen is, vol geboomte en ruigte van de voornoemde soorten, schoon hier en daar maar weinig grond op de klip maakte middag vond de brete Z 8 gr – 31 min miswysing 22, ½ gr n:w:
na hier een rinoster tong gebraden te hebben gingen wy wel een half uur n: op over klipbanken en onegale plaatsen met hetselfde geboomte, hier sag ik weer een scheur waardoor het water als een sterke watermeulen, liep komende wat oostelyker sag ik dat dese spruit uit vier andere geformeert wierd. hier staande rond te sien sag ik enige bosjemans die weg liepen, wenkte en riep hun, dog sy gingen voort, tot toenema hen sag en kende synde van syne vrienden, hy riep den enen by syn naam, en sei dat hy niet bang moest wesen maar by ons komen over de spruit, 't welk den anderen toen deed, en sig egter seer beschroomt en verwondert over my toonden, gaf hem wat tabak en toenema myne goedheid tegen hem seer roemende, seggende dat hy als myn kind was, en wat ik al doen kan, dat den anderen byna van woord tot woord repeteerde of alleen de agterste helft der phrase, t geen hunne gewoonte is, en 't geen een singulier effect heeft als er velen byeen syn, en alles wat een segt na praten. by wyse van goedkeuring; de bosjeman hieuw sig toen naast myn syde en herhaalde dikwils tegens den anderen, dat is myn ȟoenequei of groot man of heer
toen quamen er nog twe van hen, dese craal of twe drie syn de Anoe eis of heldere
houden sig hier by de waterval, drie van de vier, want kregen nog ene, waren als toenema een bal quijt; eene oude niet. dus de meesten half gelubt. sy seiden my dat er nog meer spruiten over de derde waren, en dat het dus continueerde met spruiten de rivier op, sover sy wisten, lopende het water over de meeste plaatsen, heen met groot gedruis als de rivier vol is. bevond de hoogte van het bed dier spruiten, hier, by de ses hondert wat hoger als by haries, en dus continueerd het oost op; een singulier phenomenom in een rivier, veroorsaakt doordien het land hier vlak en hooger is, de platte gebergte of rand van het hoge namaqua land, even paralel aan de rivier of roggeveld. scheid hier uit, en de tak schynt hier omtrent twe myl oostelyker te eindigen.

keerde met myn bosjemans na de wagen te rug vond enige anderen besig met myn watervat te vullen; dese bosjemans vangen vis en leven van de jagt gravende kuilen aan de kant der rivier even als daar ik in een vorige reis met myn paart in viel, om seekoeien en rinosters te vangen. sag vele bavianen op die soort van eilanden.
en niet veel vogels. egter enige eenden en duikers. dese anoe eis syn einiquas die door rusie met de namneiqua kraal hun vee verloren hebben. egter nu weer goede vrienden, de namneiqua leggen een dag verder op. de anoe eis houden sig by lage rivier meest aan de andere syde der rivier of op dese raare soort eilanden, en in de donder regentyd als hy vol is aan dese. de hottentotten die sig half sneijden hieten dese ceremonie. tabie. noord van hier leggen so ver sy wisten nog bosjemans, sy noemden die my ńoeeis. en eieis.

translation

[16th October 1779]
16 Saturday

Fine weather. Normal heat. Cool easterly breeze.

Went to the river to take the latitude. Some bushmen and some of my people carried the barometer and the astrolabe. Between the second and third streams, which are further apart from each other, there are many trees and bushes of the aforementioned kind (though here and there but little soil among the stones). At midday obtained the latitude: 28 degree 31 minutes, error: 22 ½ deg. north west . After grilling rhinoceros tongue here, we went on a good half hour northwards across stony banks and rough terrain with the same trees. Here I again saw a crevice through which the water ran as in a powerful mill-race. Going further east, I saw that this stream is formed from four others. Standing here to look round, I saw some Bushmen who ran away. I signalled and called to them but they continued on their way until Toenema saw them and knowing that they were his friends he called one of them by name and said that he should not be frightened but should come to us across the stream. This the others then did, though showing themselves most bashful and amazed at me. Gave him some tobacco and Toenema, greatly praising my kindness towards them, said that he was like a child to me and told them what I could do. This the others repeated almost word for word, or at least the latter half of the phrase only, which is their custom. This has an extraordinary effect if there are many of them together; and everything that one says is said again by way of confirmation. The Bushmen stayed close to my side repeating often to the others: “This is my Hoenequai or Master or Lord.” Then another two of them came up. These two or three kraals are the Anoe Eijs (or Bright Kraal) and they live here by the waterfall. Three of the four, since they had been joined by yet another, lacked, like Toenema, one ball, except for one old man. Thus most of them are half gelded.

They told me that beyond the third there were still more streams and that, as far as they knew, it continued thus with streams all up the river, with the water rushing over most places with great noise when the river is full. Found that, at this point, the height of the bed of these streams is six hundred feet higher than at Haries; and so it continues eastwards, a singular phenomenon in a river, caused by the land being flat and higher here. The flat range or ridge of the High Namaqualand (just parallel to the river or the Roggeveld) stops here, and the branch appears to end two miles to the east.

Returned to the wagon with the Bushmen. Found some of the others busy filling my water-barrel. These Bushmen catch fish and live from hunting, digging pits at the sides of the river, just like the one I and my horse fell into on a previous journey, to catch hippopotamus and rhinoceros. Saw many baboons on those types of islands, but not many birds, however did see some ducks and cormorants. These Anoe Eijs are Einiquas who, because of a quarrel with the Namneiqua kraal, have lost their livestock; but they are good friends again. The Namneiqua live a day further on. The Anoe Eijs live mostly on the other side of the river or on these odd types of island when it is low water; but on this side when it is the season of thunder and rain and the river is full. The Hottentots who half cut themselves call this ceremony “tabie”. So far as they knew there are more Bushmen living north of here: they called these Noe Eis and Ei Eis.