Fourth Journey (MS 107/3/1-2)
15th October 1779
transcription
[15th October 1779]
15 vrydag
term 60-80- z:w:
windje schoon weer
vertrokken even na sons opgang oost aan. dog om de betere weg nog verder van de rivier te komen met een draay door het z o dog daarna na de waterval n:o: en arriveerden na vyf goede uren rydens, aan het graafwaterje koekabassi quamen daar uitspanden een half uur van de waterval daar lang van gehoord had, de einiquas hieten de waterval aukoerebis. of holle plaats. het selfde terrein, sag van daag enige gems bokken enige coedoes. een struis veel oliphants en rinoster spoor, en iteki kwetste een rhinoster. dog kreeg hem niet, het is hier vol van die dieren, sag ook weer voor 't eerst enige aard varken gaten, (heb in lang geen schildpadden gesien. sag eindelyk daar so lang na verlangd had, ses cameeleopardalis digt by, so dat hun teer deeg kon betragten. een hunner was en had swarter vlekken synde een bul. na gissing een half voet hoger dan de anderen en seker niet hoger, dan tussen de vijftien en sestien voet op syn hoogst, sy stonden en vraten van de lage bomen, en stapten langsaam agter malkanderen als flamingos voort. doordien sy ons gewaar wierden, sag nu dat schoon sy in het staan, sig somwylen gansch regt van hals met de voorpoten houden egter hunne attitude in het gaan is dat hunnen hals in een regte lyn een hoek van dertig graden van 't
[page 53]
zenith met den horisont maakt, so de continuatie van dee hals schoft en agterlyf eene schuinsche lyn schynt te maken. dus. [diagram of giraffe drawn here] de kop is na onder met de bek. in het stappen beweegt hun hals met ider stap voor over, dog, niet draven kunnende (so men segt en ik niet sag) sloegen sy door myn honden verjaagt in een handgalop en ieder reis dat het voorlyf neer kwam, kwam de hals ook voor en agter over seer raar om te sien, egter loopt dit dier so snel als een eland, dog worden beide door een middelmatig goed paard in gehaald. men segt dat hy schrikkelyk schoppen kan, en dus vegten sy te samen. dragende dien wy geschoten hebben er littekens van, een hond houd hen niet staande, also hy niet so digt by syn poten durft, en niet aan syn lyf kan komen
wilden er gaarn van schieten, dog de honden waren er te schielijk bij, en had myn paard snel, die hem wel rondom jagen kan, terug gelaten, om hem te sparen, en ene digter by de plaats daar myn schuit gelaten had, te schieten, om het vel te kunnen medenemen. hy heeft verder niets ongeschiks in de benen die wel geproportioneerd zyn en kan sonder de knien te buigen van de grond eten, dog eet meest takken en bladeren van bomen. daar syn horens van participeren. sy souden sonder de honden, onder schoot syn blyven staan, kyken de nieuwsgierig na de wagen. synde sulks niet gewoon te sien. sagen een vuur voor ons uit een halve dag rydens, dit seide toenemaa was anoe eis (of helder craal) zynde bosjesmans sonder vee of nemn eiqua (caros craal) die vee hebben ging na de rivier om de waterval te sien die nog horen nog sien kon, schoon als de rivier vol is, men deselve een dag ver siet stuiven en verder hoord. vond dat de rivier doordien de grond, die omtrent vlak is diepe reten, alles rots, maakt die onder omtrent maar tien a 20 treden breed dog boven wel 50, en 2 en 300 voet op sommige plaatsen diep maakt, daar verdeeld sig de rivier, en maakt so ver nog weet drie langwerpige klip eilanden egter met enige struiken. dit duurt omtrent een myl dan loopt de rivier weer ineen.
trof nu wel dat het water laag was, dewyl andersop die eilanden en dus by de diepste cloof niet komen kon, schoon het fraay gesigt van de stuivering en regenboog
miste hier van komt het vertelsel van de tovermeid die midden in sit en alles in slobt.
[page 54]
men segt dat somtyds zeekoeien in des cloven deser verdeelde waterdoolhof. dus kan het eerder genoemt worden, ingesogen worden, en nooyt teregt komen
het eerste is water dog een myl westelyk gaan sou men hem sien komen, egter souden sy in eenige gaten kunnen raken daar het water na voor een tamelyke distantie onder heen sag loopen, daalde in de eerste scheur neder niet sonder gevaar en vond enige fraje stenen tussen agaat en cailliou. myn kleine jonge cabas klom het eerst langs de steile kransten af en toen ik hem volgde deden het myne drie hottentots ook, dit was de wildste plaats die ik ooyt gesien had (als het water vol is sou men als men hier by kwam, dat men by de eerste sleuf doen kan, niet horen of sien kunnen, egter was de helling niet sterk, en weinig meer als een watermolen over 't geheel. so ver sien kon.
ging oost op een kwartier hier was t weer hoog en vlak en gingen wy over de klippen deser eerste sloot, na de twede die dieper dog op de selfde manier was, in dese viel een, nu synde beek omtrent 50 voet steil in. den avond my overvallende keerde ik met maneschyn te rug. en vond pinar die langs de rivier opgegegaan was, sy hadden een zeekoei geschoten en byna enigen een ongeluk met een rhinoster dien zy gekwetst hadden gekregen.
sy hadden twe bosjesmans kralen langs de rivier gevonden, die eerst voor hen gevlugt dog naderhand by hun zeekoeivlees waren komen halen. sy hadden ook fuiken van tenen en vongen veel vis synde meest moggels
sy waren omtrent 50 ieder sterk.
ene kraal had een meid dien sy niet lyden mogten en schelet mager van honger was dese was bang dat sy haar het zeekoei vlees dat pinar haar gaf weer af souden nemen, als weer te rug kom sal haar vragen met ons te gaan. ben verwondert over de bosjemans, schoon alles los voor de hand legt, sullen sy nergens aanraken om 't weg te nemen, en wy zyn, schoon so swak en in dit verre wilde land, vol wilde dieren so gerust, schoon op onse hoede, als midden in de Caap. als men dit vergelyk by beschryvingen van lieden, die maar in den omtrek van de
[page 55]
caap allerley gevaar vinden, siet men hoe weinig reëel gevaar er is, als in de harsens der menschen. heb tot myn spyt myn termometer in klouwteren op de klippen vandaag gebroken dus is die observatie uit.
translation
[15th October 1779]
15 Friday
Thermometer: 60-80- [blank].
Light south-west wind. Fine weather.
Departed east just after sunrise, but with a turn to the south-east to reach the better road still further from the river and thereafter north-east to the waterfall; and arrived after a good five hours travelling, at the dug-out water-hole, called Koekabassi. Once there, we outspanned half an hour from the waterfall which I had long heard about . The Einiqua call the waterfall Aukoerebis [Augrabies] or Holleplaats.
The same terrain. Today saw some gemsbuck, some kudu, one ostrich; and many elephant and rhinoceros tracks. Iteki wounded a rhinoceros but could not get it. It is full of these animals here. Once more, but for the first time here, saw some aardvark holes. (Have seen no tortoises for a long time).
Saw at last what I had longed for so long: six giraffe close by so that we were able to examine them thoroughly. One of them (which had blacker patches, being a bull) was at a guess, half a foot higher than the others but was probably not higher than about fifteen or sixteen foot at the most. They stood and ate from the low trees. They paced ahead slowly, one after the other, like flamingos. Because they had become aware of us, I saw that, although, while standing, they sometimes hold their necks completely straight in a line with their fore-hooves, their posture while walking is such that their necks form an angle of thirty degrees in a straight line from the zenith to the horizon.
[page 53]
This means that the extension of the neck, shoulder and rear part of the body appear to make a slanting line, thus: [diagram of giraffe drawn here]. The head is inclined downwards with the mouth. In walking their necks moved forward, but not being able to trot (so I am told but did not witness) they fell into a canter when chased by my dogs. Every time the front part of the body came down, the neck also went backwards and forwards; most odd to see. Nevertheless this animal runs as fast as an eland, but both can be overtaken by an average horse.
It is said that they can give a dreadful kick and that they fight together in this way. The one we shot still bore scars from this. A dog cannot keep it at bay, not daring to get so close to its feet, and unable reach its body. We were most anxious to shoot one, but the dogs went after them too quickly; and in addition, in order to spare him, I had left my horse Snell behind, which could have chased around one. Furthermore, [I wished] to shoot one closer to the place where I left my boat so that I would be able to take the skin back with me.
There is nothing inappropriate about its legs, which are well-proportioned. It can eat from the ground without bending its knees but it mostly eats the leaves and branches of trees and it this its horns play a part. Without the dogs they would have remained standing, within firing range, looking inquisitively at the wagon because they were not used to seeing such a thing.
We saw a fire half a day’s ride ahead of us. This, Toenema said, was either Anoe eijs or Helderkraal (Bright kraaal) these being Bushmen without livestock, or Nemn eiqua (or Karoskraal) who do have stock.
Went to the river to look at the waterfall which I could not yet either hear or see, although, when the river is in flood, one sees the spray a day’s journey away and hears it from further. Because the ground is flat around here, found that the river forms deep clefts, entirely of rock, which are at the bottom about ten to twenty feet wide but a good fifty feet at the top, and are. two to three-hundred feet deep in some places.The river divides here and forms, as far as I know, three elongated islands, stony but with some shrubs on them. This lasts about a mile and then the river conjoins again. I saw that the water was at its lowest, otherwise I could not have reached the islands and thus the deepest crevice. (Although I missed the fine view of spray and the rainbow.) From this arises the legend of the enchantress who sits in the middle and slurps it all up.
[page 54]
It is said that hippopotamus sometimes get sucked into the crevices of this divided water-labyrinth – which would be a better name for it – and never come back. The first stretch of it is water but going west for a mile one would be able to see them coming. However they could indeed get into several holes under which I saw the water running for a considerable distance.
Descended into the first cleft (not without danger) and found some beautiful stones, a cross between agate and caillou. My young lad Cabas was the first to climb across and down the steep cliffs and when I followed him my three Hottentots came too. This was the wildest place I had ever seen. If the river were full and one came to this place, which one can do by coming down the first cleft, one would not be able to hear or see anything. However, the incline [of the river-bed] was not steep, it was on the whole only slightly more than that of a mill-race, as far as I could see.
Went on east for a quarter of an hour. It was high and flat here again and we went over the rocks of the first cleft and then over the second which was deeper but of the same nature. Into this fell a what is now just a brook from about fifty feet high.
Surprised by the dusk, I returned by moonlight and found Pienaar who had gone off alone up the river. They had shot a hippopotamus and some of them nearly had an accident with a rhinoceros that they had managed to wound. They discovered two Bushmen kraals beside the river, who first fled before them but later came to get hippopotamus meat from them. They also had wicker traps and caught many fish, mostly mud-mullets. Each kraal was about fifty strong. One had a young woman whom they could not suffer, and she was as thin as a skeleton from hunger. She was frightened that they would take the hippopotamus meat that Pienaar had given her. When we come back again, I shall ask her to accompany us.
I am astonished at the Bushmen: though everything lies within reach, they will touch nothing with the intention of taking it away. Although we are so vulnerable in this distant, savage country, full of wild animals, yet we are quite at ease, though keeping an eye out, as if in the middle of Cape Town. When one compares the descriptions of people who, even in the vicinity of
[page 55]
Cape Town, find all kinds of danger, one can see how little real danger there is because it is only in the minds of men.
To my sorrow I broke my thermometer today while clambering over the rocks. That observation, therefore, is now ended.