Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

16th November 1777


transcription

[16th November 1777]
den 16
S'morgens noorde frisse wind, koud weer, bewolkte lugt. had iets gedawt, vertrok na het gebergte, z z oost op de distantie van een uur. na een voor verslagen hottentots kraal de schanse kraal genaamt. quam na twe uren distantie, aan de voet van berg aan wiens hoogste krans dese schuilhoek was geweest, klommen na boven, en na een quartier klimmens quamen wy by de krans die overhong en een niet diep maar lang hol formeerden. hier vonden wy

[page 56]
hoorns van opgeten ossen, en andere beenen. hier zag ik voor het eerst, hunne tekeningen op de klippen, zynde enigen tamelyk dog den het geheel slegt en geexagereerd, hadden differente dieren geschildert meest swart ook rood en geel, en enige menschen, kon ligt begrypen dat men gesegt dat zy dieren geschildert hadden dien men niet kenden also men na velen raden moest wat het was. nam de tekening van de besten, in de spelonk daar veel baviaans drek in lag, en vertrokk na onse wagens. ging naast de vader, stefaanus smit, agter het lyk van syn jong soontje dat gisteren gestorven was, en wy in het velt in een oude jenever kelder begroeven. vertrokken om een uur n. oost op.
ons geselschap bestond nu in 25 persoonen waaronder 13 hottentotten hebbende vier wagens hebbende die menschen de gewoonte om nu en dan een tour te doen om zeekoey spek, te schieten (halen). en na met my medegaande reden nog al langsamer hand na beneden, dog byna onmerkbaar door een groot vlak velt, half caro en half gras velt door hen gebroken veld genoemt, en voor het beste gehouden om dat de schapen liever bosjes en de beesten gras verkiesen. lieten het rode gebergte dat met een kleine poort van het rhinoster gebergte af is aan onse regterhand op 6 a 7 uren distantie, en quamen om seven uren, aan de zogenaamde champagnes rivier. een kleine spruit, die uit het sneewgebergte komt en noord aan in zeekoey rivier loopt, een half uur van dese plaats is eenen van der walt in een gevegt met de hottentotten voor anderhalf jaar met een vergiftige pyl dood geschoten. sloegen onse tent op by de rivier in een grasryke weide en sliepen gerust, zonder enig wilt dier of hottentot te vernemen hebbende de beesten om de wagens gebonden. onse cours is tot hier vyf uuren noordoost ten no: regte distantie geweest, konden sien schoon wy buiten de eigentlyke sneeuwbergen waaren, dat wy nog tans op de bult deser bergen waren, hier sneewt het byna nooyt als op dese ook en enige seer lage bergjes die hier en daar in dese vlaktens leggen, dog by stefanus smit sneewt het nog meer omdat digter by hoger syn, men heeft de sneew op den bergen, so als nu merk, geexagereert vallende maar een of twe voeten, uitgenomen in kuilen met dwarlwind.
zagen tot hier enige springbokken coaggaas en noes. ook hasen, schoten een vogel van de grote en gelykenis ener duif ligt grys op ieder vleugels sat een spoor. verder was hy swart en wit, de kop meest wit, zyn aart is, als een kiewiet. lopende langs de vogtige plaatsen
het weer is vandaag zeer fraay geweest, de wind is met de son mede

[page 57]
gelopen. wy hadden van een buffelstong gegeten die wat na tabac smaakte, en seker in een tabacs zak moet gestoken hebben, alle die er van aten wierden ziek, ik heb er sterk van gevomeert, waarna beter wierd.

translation

[16th November 1777]
The 16th

Fresh, north wind in the morning, cold weather, overcast sky. A little dew. Left for the mountain range going south-south-east, a distance of an hour. After passing an abandoned Hottentot kraal, named De Schansekraal, from which the inhabitants had been driven, we arrived after a distance of two hours at the foot of a mountain, the highest crag of which had been their hiding place. Climbed to the top and after a quarter of an hour's climb reached the cliff which jutted out and formed a shallow but long hollow. Here we found

[page 56]
the horns of oxen that had been eaten and other bones. Here for the first time I saw their drawings on the rocks. Some of them were reasonable but as a whole they were poor and exaggerated. They had painted different animals, mostly in black, also red and yellow; and some people too. I can easily understand why it is said that they have drawn unknown animals because one had to make many guesses as to what they were. Made a drawing of the best in the cave, where there were many baboon droppings, and left for our wagons. Walked beside the father, Stephanus Smit, behind the body of his young son who died yesterday. We buried him in an old gin barrel out in the open country. Departed north-east at one o'clock. Our company now consisted of 25 persons (of which thirteen are Hottentots), and we have four wagons. These people have the habit of making a tour now and then to shoot for (to get) hippopotamus bacon, bringing it back with them; and now came with me. We rode even more slowly, almost imperceptibly, downhill across wide flat countryside, half karoo-veld and half grass, which they call 'broken veld'. It is considered the best because sheep prefer the shrubs and cattle the grass. We left the Rodeberg range, which is separated from the Renosterberg by a small defile, on our right at a distance of six to seven hours, and at seven o'clock reached the so-called Champagne River, a small stream that comes from the Sneeuberg and flows north into the Zeekoei River. A half-hour from this place, a certain Van der Walt was shot dead by a poisoned arrow in a fight with Hottentots a year and a half ago. We pitched our tent at the river in a meadow rich in grass and slept soundly without noticing any Hottentots or wild animals, having tied the cattle to the wagons. Our course to here was north-east by north, a straight distance of five hours. We could see, although we were now beyond the actual Sneeuberg range, that we were still on the foothills of these mountains. It snows here as well, and on some of the very low mountains situated here and there on these plains. But it snows still more at Stephanus Smit's, because he is closer to the heights. I can now see that people have exaggerated about the snow as it falls only one or two feet deep except in hollows when there is a whirlwind.
Up to this point we have seen some springbok, quaggas and gnus, also hares. We shot a bird that was the size and shape of a dove. It was light grey with a spur on each of its wings. In addition it was black and white, the head mostly white, its nature is that of a plover, walking along the damp places. The weather was very beautiful today; he wind veered with the course of the sun.

[page 57]
We ate some buffalo tongue which tasted somewhat of tobacco and it had certainly been put into a tobacco-bag. All those ate of it became sick. It caused me to vomit violently whereupon I became better.