Second Journey (MS 107/1/1-2)
15th November 1777
transcription
[15th November 1777]
den 15
s'morgens vertrokken omtrent agt uren. mooy weer frisse noorde wind. reden oost, dan z o en noorden door de vlaktens tussen de bergen al docerende afgaande, kwamen na twe uren op de plaats van tjart van der walt.
vertrokken naar iets gegeten te hebben weder noordelyk dog met draajen omtrent drie uren, en quamen op de plaats van willem burgers,
[in margin:] al op de zelvde manier door vlakke kommen afdalende
hier quam een swaar donder weer uit het noorden ons overvallen, sodat wy drie uren hier vertoefden, het woey een vehemente dwarlwind, en de slagen volgden als een schoot op het weerligt met weinig regen.
[in margin:] na den donder komt de regen veeltyds uit den z:oost: de wind liep dese dag tot in het oosten koel weer
waarna wy eerst door een moerassige valey,met mooye maneschyn na vier uren op de laatste plaats arriveerden, drie fonteinen, aan de crane valey *[annotated in margin on page 55:]*synde hier ZO de Boer seyde somtijds tot 400 kranen byeen.
van stefanus smit synde dese plaats in een zeer uitgestrekte vlakte gelegen nogtans moeten wy noordop nog meer afklimmen
hebben hier de sogenaamde kleine tafelberg in het w n w op de distantie van een half uur, en de rhinoster berg 7 a 8 uren in het o:z:o:. onse gecoppelde cours is vandaag noord oost. omtrent 7 uur regte distantie.
[page 55]
examineerde den 12 een hottentottin vond het nakeley als de anderen dog de twe afhangende labia waren drie duim ieder lang, het vel was seer elastiek als zy los hingen waren zy ieder een duim breed, en een quart duim dik, dog kon deselven ieder in de brete tot derde half duim uitrekken, sonder dat de lengte byna iets verloor, dan scheen het twe vleugels.
kreeg gisteren een vel van een dier dat my seer speet dat geschonden was, mankerende klaauwen staart en tanden, hy was wit iets geelagtig van grond, gevlakt als een leopard dog had manen, het was omtrent vyf voet lang, en word door de boeren een luipaart genoemt, zy zeggen hy heeft een staart als een hiergenaamde tyger, dog heeft geen intrekkende nagels maar als een hond, en is niet dangereus.
men vind hier overal op de klippen zelfs al in de camdebo by de plaats van opperman, tekeningen der hottentotten van menschen dieren etc. de boeren hieten dese oeswana hottentotten natie, sinesen, zodat niet weet wat van de opgegeven dgaawas natie, in buitelaars reis moet geloven. sy spreken hottentots dog hun dialect en ook vele woorden schoon klappende, uitgesproken verschillen veel van de anderen. zo dat zy malkanderen niet wel verstaan.
[annotated on page 55:]
den 15
Zagen vandaag enige weinige springbokken en rheebokken, ook ene struisvogel, de eerste die ik gesien heb dat tegen een berg opliep, dog keerde weder schielyk na de vlakte. het velt was vandaag meest gras veld al deselvde klei dog zomtyds caro; en hoe lager wy kwamen hoe meer bloemen, iriassen misembriantimums moreas, en vele blaauwe violen.
translation
[15th November 1777]
The 15th
Departed this morning about eight o'clock. Fine weather, fresh north wind. We rode east then south-east and north through the plains between the mountains, descending all the time. We reached the farm of Tjart van der Walt at two o'clock. After having had something to eat we departed north again and after about three hours, with turns, we came to the farm of Willem Burgers always descending in the same way through the flat basins. Here we were overtaken by a heavy thunderstorm from the north so that we lingered here for three hours. There was a violent whirlwind and the claps of thunder followed the lightning like gunshots with little rain. After thunder rain often comes from south-east. The wind veered to the east today. Cool weather. Thereafter having first gone through a boggy marsh for four hours in beautiful moonlight, we arrived at the last farm, Driefontein, in the Kraanevlei (there being here at times, so the farmer said, up to 400 cranes together). It belongs to Stephanus Smit. This farm is situated in a very widely extended plain although we still have to descend even more to the north.
We have the so-called Kleine Tafelberg at a distance of half an hour to the west north-west, and the Renosterberg seven to eight hours in the east-south-east. Our overall course today was north-east, a distance of about seven hours straight ahead.
[page 55]
On the 12th I examined a Hottentot woman. Found the pudenda the same as the others, but that the two hanging labia were each three inches long. The skin was very elastic and hanging loose. They were each an inch wide and a quarter of an inch thick. However I was able by pulling to extend the width to an inch and a half without losing any of its length. It appears like two wings.
Yesterday obtained the skin of an animal which, to my great sorrow, was damaged, lacking claws, tail and teeth. Its basic colour was white, and yellowish, spotted like a leopard but with a mane. It was about five foot long and the farmers call it a “luipart”. They say it has a tail like that of what is here called a tiger. But it did not have retracting nails, rather ones like a dog’s and is not dangerous.
Everywhere on the rocks here one finds drawings made by the Hottentots, of people, animals etc., even in the Camdebo on Opperman's farm. The boers call these Oeswana Hottentot people the “Chinese”, so that I do not know what to believe about the Dgaawas people mentioned in Beutler's journey. They speak Hottentot but their dialect as well as many words, though pronounced with clicks, differs from the others, so that they do not understand each other much.
Saw a few springbok and rietbok today, also an ostrich, which was the first I have seen going up a mountain (but it quickly returned to the plain). Today the veld was mostly grassy with the same clay everywhere but sometimes karoo-like. Also the lower we came the more flowers: irises, mesembryanthemums, moreas and many blue violas.