Fourth Journey (MS 107/3/1-2)
7th November 1779
transcription
[page 20]
[7th November 1779]
den 7
t selfde weer de westelyke wind kwam omtrent 10 uren op.
ons volk kwam omtrent 8 uren aan, met nog een trop hoeking eis en noeeis met vee om te ruilen,
vertrokken ons gekomen pad langs, en arriveerden met den middag, by de eerste hoeking eis so dat wy direct melk kregen, synde by hun even als by de namacquas de eerste melktyd dit volk, maakt ook tabie dog in het eerste wilden sy dat niet seggen, en is even als de einiquas, en seker afkomstig van de namacquas soals alle hottentotten. (de rivier viel nog.)
by dese craal waren de grootste hottentotten dien nog gesien heb, veel sagen uit als Spanjaarts dog platter neusen, (seker al met de briquas verbastert.) sy waren seer bang voor ons en dagten seker, dat wy se betoveren zouden.
een grote kaarl, dien ik verscheide reisen aansag school agter de anderen, en toen ik hem weer aansag, sei hy met een bangheid vermengt met quaadheid, dat ik hem altoos sag. een andere geleek veel na myn broeder den domheer, dog was robuuster en wel so groot van statuur, ik wilde naast hem staan om sijn lengte te sien dog hy beefde toen ik hem aanraakte, schoon ik hen alle vriendschap bewees; gaf hier ook als aan alle kralen, een spiegeltje voor de wyven. dat sy alles wat sy van ons sagen voor tovery aansagen blykt, omdat de voornoemde hottentot van ons, swarteboy, die sig van de tovermeiden syn been had laten onttoveren, toen wy in onse opreise waren, seide dat hy sig aan een onser geweren gestoten had, en dat dit hem het been seer gemaakt had dat die tovermeiden hem geseid hadden dat er kruid van de snaphaan in gekomen was, en dat sy dat eindelyk
[page 21]
so swart als houtskool er uitgesogen hadden, en er van gebraakt hadden, n:b: hy had hen een hals kraal, (de waardy van een koe), ervoor gegeven, en de kaarl geloofde het vast en wierd beter, die meiden hebben hem seker gevraagt wat er in onse geweren was, en toen was dat in syn been, door het stoten tegen het selve, geraakt. er wierd weer beestemarkt gehouden en wy vertrokken de rivier langs, slapende een uur eer wy aan de plaats kwamen, daar de twede verdeling der goering eis toen, in den trek, lag. het water in de rivier laag zynde, eviteerden wy om de bergen om te gaan, dog vonden het seer klippig, het water in dese poort moet seer hoog rysen en het hier impassabel maken, so als wy aan sware opgedreven bomen sagen. al dit volk heeft door de bosjemans veel kwaad van ons gehoord.
translation
[page 20]
[7th November 1779]
The 7th
The same weather. The westerly wind rose at about 10 o’clock.
Our people arrived at about 8 o’clock with another group from the Hoekingeis and Noeeis kraals with cattle to barter. Departed along the way we had come and arrived at the first Hoekingeis at noon and so got milk immediately since that is the first milking time with this people just as with the Namaquas. These people also make “tabie” though at first they did not want to say so. They are just like the Einiquas and probably spring from the Namaquas, as do all Hottentots.
The river is still falling.
At this kraal were the biggest Hottentots I have yet seen are. Many that we saw looked like Spaniards but with flatter noses (probably already cross-bred with the Briquas). They were very afraid of us and probably thought we would put a spell on them. A big fellow whom I looked at several times hid behind the others and when I again looked at him he said, in fear mixed with anger, that I was always staring at him. Another greatly resembled my brother, the Prebendary, but was burlier and just as large in stature. I wanted to stand next to him to see how tall he was but he trembled when I touched him, though I showed him all kindness. As at all the kraals, I also here gave a little mirror to the women. That they take everything they saw around us for witchcraft is demonstrated by the fact that afore-mentioned Hottentot, Swarteboy, who had a spell lifted from his leg by the sorceresses when we were on our journey here, said that he had bumped against one of our guns and that this had made his leg sore. The sorceresses told him that powder from the musket had entered [the leg] and that they had
[page 21]
eventually sucked it out, as black as charcoal, and had vomited from it. N.B. He had given them a necklace, the value of a cow, in return for this. The fellow firmly believed it and got better. The woman had probably asked him what was in our guns, and thus it was that that went into his leg by bumping into the same.
A cattle-mart was held once more and we departed along the river, sleeping for an hour before we reached the place where the second group of the Coeringeis were camped on their journey. Since the water in the river was low, we avoided having to go round the mountains though we found it very stony. The water in this defile must rise very high and make it impassable here as we observed from heavy trees which had been cast up. All these people have heard great evil about us from the Bushmen.