Journals

Fourth Journey (MS 107/3/1-2)

29th September 1779


transcription

[page 39]
[29th September 1779]
29

t selfde weer en wind,
term 56 - 88 - 63
met den agtermiddag donderlugt, warm dog donderde niet.

vertrokken met een kleine draay door 't n:o: ten o, coers in 't geheel oost ten n: tot een plaats soubiesjes, synde swart ebbenhout, by de bosjemans genaamt. waarby een goede fontein daar myn water vat vulden
een uur van de rivier die hier seer laag tussen het gebergte heen loopt, sodat men niet als te voet by deselve komen kan men siet weiniger platen of ronde koppen en schurfde irreguliere bergen omtrent 3500 voet boven de zee, en niet met stratas, groffe rosse onegale rotsen, met veel mica en quarts en veeltyds seer oud en vergaan, en schoon men van verre er geen kruid op kan siet groeien er egter enige kruiden en kokerbomen, ook een gifboom, die als een struik groeit een smal drieblad heeft en onder de wind een sterken onaangenamen reuk heeft, van de van de wormtjes die er op asen maken de bosjemans een stek vergift, met een soort Euphorbia gekneusd vergeven sy 't water.
dese streek is alles sanderig ros vergane klippen en veel kwarts met hier en daar struiken. het gebergte aan de oversyde der rivier is het selfde, en boven op is het vlakke land, dus schynen zyn dese gebergtens paralel aan de rivier niets als onegaliteiten van het hoge vlakke land.
langs dese rivier groeien vele sogenaamde rasyntjes bomen, byna van bloem als een druif en de boom als een ryswaard willig, ook so een blad, dog een drieblad, na twe uren rydens n:o: t o draayden wy oost door een kloof ener gedetacheerde berg. en spanden om de byna onpassabele weg met schemerligt uit; de stene## Heading ##n die veel kwartsig zyn, syn hier so vol vuur, dat men met de kleinste stoot der voet, de ene steen tegen de andere vuur sag geven en probeerden dit met weinig vryven, gevende een sterk vuur als electriciteit. hieten dese passagie het vagevuur.

translation

[page 39]
[29th September 1779]
29

Same weather and wind.
Thermometer: 56-88-63.
Thundery sky in the afternoon. Hot but no thunder.

Departed with a small turn through the north-east by east, our route generally east by north, to a place called by the Bushmen Soubeesjes, meaning black ebony, where there was a good spring at which I filled my water-cask. It is an hour from the river which here runs very low through the mountain range so that one can reach it only on foot. One sees fewer slab-shaped or round hills but rough, irregular mountains about 3500 feet above sea level, and without strata, having hard reddish-brown uneven rocks with much mica and quartz and often very old and dilapidated. Although one can see no herbiage growing on them from afar, there are in fact some herbs and quiver-trees, and also a poison tree which grows like a bush and has a narrow trefoil leaf and a strong, unpleasant smell to windward. The Bushmen make a strong poison from the worms that feed on it, and by crushing this with a kind of euphorbia, they poison water.
This region is all sandy, reddish-brown, decomposed stones, much quartz, with shrubs here and there. The mountains on the other side of the river are the same. The flat country is higher up, thus it appears that these mountains, parallel to the river, are nothing more than broken parts of the plateau. Along this river grow many so-called raisin trees, with flowers almost like grapes and the tree is like an osier, with the same kind of leaf, though actually trifoliate.
After travelling for two hours north-east by east, we turned east through the kloof of an isolated mountain and outspanned on the almost impassable road by twilight. The stones here, which contain much quartz, are so full of fire that with the slightest touch of a foot (knocking one stone against another) one sees sparks given off. We tried rubbing them lightly together and they gave off a bright fire-like electricity. We called this passage the Purgatory.