Fourth Journey (MS 107/3/1-2)
27th October 1779
transcription
[27th October 1779]
27
schoon weer, oostelyke windtje dat al vroeg koel, woeiy. gepasseerde nagt iets gedauwt, dog dit is hier raar.
vertrokken omtrent middag, hebbende de draagossen welkers poten te stuk begonden te gaan. vooruit gestuurt, na een en een half uur sterk marcherens arriveerden wy, aan de verlaten kraal der geissiqua, coers n:o:telyk al langs de rivier. dese craal is hoger op getrokken levende in vyandschap met de ogoqua. de rivier blyft al eender met spruiten en bossen, ook het selve terrein, dog sagen geen cameelspoor; vonden vele buffelskoppen op de oude werf der geissiqua, en vyf van hun, die van hunne craal gekomen waren
hebbende ons gisteren horen schieten, sy hadden al kwasjes aan hun kop als de Caffers, ook hun air, en twe hunner schenen, basters te zyn, hun vader ei heep, een kauwaup was egter een hottentot so dat hun moeder mogelyk een briqua is. sy waren vriendelyk en gingen met ons mede. vertrokken na een half uur rustens deselve coers en gingen na [blank]
na wy een uur gegaan waren van de oude geissiqua werf sag ik twe bosjemans, so mager als geraamten, sy staken het gras in den brand; om een trop jonge springhanen die hier over de weg liepen te verbranden, en dus half gebraden op te eten, onse geissiqua aten er ook van, agter een bosje sat nog ene, die ook mager en de benen vol sweren had, de kraal lag aan de rivier in de bomen sy hieten sig riviervolk, en waren weinig.
[page 7]
de bosjemans over de rivier hieten sy kouw ei na.
na nog twe en een half uur, legerden wy ons digt op de oever van de rivier die hier, breed was, en vol zeekoeien die het begin der nagt en met sons opgaan braaf snorkten, zynde hun gemeen geluid vyf a ses korte snorken als een varken, hol helder en de laatste langer iets als een koei. schoot een fraaje visser vogel, de rivier maakte hier weer een klein eiland komen uit die twe spruiten in dit zeekoei gat.
translation
[27th October 1779]
27
Fine weather. Light easterly wind which began to blow early. A little dew last night but it is uncommon here.
Departed about midday; having sent ahead the pack-oxen, whose hoofs are beginning to go to pieces. After one and a half hours’ hard march we arrived at the deserted kraal of the Geisiqua. Route north-easterly always along the river. This kraal has moved higher upstream and is living in enmity with the Ogoqua. The river with its streams and thickets remains the same; also the same terrain as well but saw no giraffe tracks. We found many buffalo-heads at the former camp of the Geisiqua as well as five of the latter who, having heard us shooting yesterday, had come from their kraal. They had little tufts on their heads like the Caffres (also their attitude) and two of them appeared to be half-breeds. However their father Eiheep, a Gauwaap, was a Hottentot; so that their mother is possibly a Briqua. They were friendly and accompanied us. After half an hour’s rest we left on the same course and continued to [blank].
After we had gone an hour from the former Geisiqua camp I saw two Bushmen, as thin as skeletons. They were setting the grass alight in order to burn some young locusts which were here crossing the path, and thus to eat them half-roasted. Our Geisiquas also ate some. Behind a small bush sat another one who was also thin and whose legs were full of sores. The kraal was on the river among the trees; they call themselves the river people and there were not many of them.
[page 7]
They call the Bushmen across the river Kouw eina.
After a further two and a half hours we made camp close to the bank of the river which was wide here and full of hippopotamus. At nightfall and at dawn they snort lustily, this being their usual noise: five or six snorts like a pig, hollow, clear, and the last is slightly longer like that of a cow. Shot a beautiful kingfisher. At this place the river forms a small island which is made by the two streams of this hippopotamus hole.