Fourth Journey (MS 107/3/1-2)
25th August 1779
transcription
[25th August 1779]
25
term: 52 - 66 - 55
woensdag.
omtrent tien uren ging ik de rivier op, die een half myl n:o: ten noorden loopt, daar na een en een halve myl o:n:o: langs een tamelyk steile rug tot daar een rug een kloof formeert, dan neemt de rivier een kleine draay door het zuiden en schiet dan noord ten oosten op. de rivier was seer laag en vol sand eilanden langs de oevers syn schistus klippen, en als men een half myl op is worden de oevers steil, het veld aan de rivier kley daarna keisteen grond, en stofferig Caro sand en schurfde heuvels, somtyds bruinrosse harde cos. sag duidelyk de directie der klippen binnen in het land z:w: en n:o: even als langs strand en ingesakt. en een regel tamelyk hoge bergen parallel aan dese directie ses myl binnen in het langs. langs de oevers in het begin vind men enig riet, vuurhout der hottentotten. litium. en eenige willigen. veel mica in het sand
na drie uren opgegaan te zyn, tot de plaats daar wy 't eerst aan de rivier kwam. ging wy een eendvogel die gebraden medegenomen hadden eten en braden een struisey. terwyl wy 't opaten kwam een hippopotamus na ons kyken, dog stak maar even neus en ogen uit, (ook hadden wy, geen kogel geweer). hy herhaalde dit ieder reis so lang wy aten en altyd op de selvde plaats, als hy dus de kop half uitsteekt lyk hy wat na een Paard, en dit kan de reden zyn dat de ouden hem 't rivier paart genoemt hebben, de hottentotten hebben my gesegt dat by de drift boven de rivier op een soort kwikstaart vogeltjes zyn, die wanneer de hippopot: de kop uitsteekt er op vliegen en als hy duikt weer op een andere kop die uitkomt, sonder dat die dieren die daar menigvuldig zyn sig er aan storen, mogelyk pikken die vogeltjes er de bosluisen af, daar zy vol van zyn.
verwonderde my dat daar so veele dier dieren boven in de rivier zyn en daar meer menschen syn sy hier so schuw syn, daar sy nooyt ontrust worden. de weinige weide is seker de reden dat er hier so weinig zyn. men segt ook dat sy hier veel kleinder vallen. als agter Sneeuwberg, de wilden hier wisten van geen cameel paarden. omtrent de plaats daar wy aten beginnen de doornbomen, en digte ruige
[page 24]
rasyntjes hout even als een willige boom, synde een drieblad rus. hieraan groeit een bes, diet nog niet ryp was, dit eten de hottentot vond ook wilde spinasie, daar doorns aan groeien by de boeren dubbeltjes genaamt, na tot by de naauwe poort der rivier gegaan te syn, vonden wy terug keerende de wagen by het eerste doornbosje uitgespannen. kunnende de wagen ommogelyk verder langs de rivier op als dese poort.
translation
[25th August 1779]
25
Thermometer: 52-66-55.
Wednesday.
About ten o’clock went up the river which runs north-east by north for half a mile, after which it goes east north-east for one and a half miles along a fairly steep ridge, until it meets another ridge to form a kloof. Then the river makes a short bend to the south and then runs north by east. The river was very low and full of sand islands. There are stones of schist along the banks, and when one is half a mile up-stream, the banks become steep. The veld at the river is of clay; beyond it is pebbly ground and dusty Karoo-sand with rough hills, sometimes of a hard reddish-brown Cos. Saw clearly the direction of the rocks in the interior, south-west and north-east just as they do along the shore, and subsided; and a line of fairly high mountains parallel to this direction six miles inland. At the start one finds some reed along the banks (the Hottentots’ firewood), as well as lithium and some willows. Much mica in the sand.
After going up river for three hours (to the place where we first came across the river) we ate a grilled duck which we had brought with us and cooked an ostrich egg. While we were eating, a hippopotamus came to have a look at us, sticking only its nose and eyes out, but we had no gun. It continued doing this continually, and in the same place the whole time we were eating. When it stuck its head half out in this way it looked rather like a horse and this could be the reason that the ancients called it a river horse. The Hottentots have told me that there is a sort of wagtail at the drift higher up the river, which, when the hippopotamus sticks its head out, fly onto it. When it dives they go to another head that is above water, without the animals (and there are many of them) being disturbed. It may be that the little birds pick ticks off them for they are full of them. It surprised me that they are so shy, as if they are never disturbed, there being so many of these animals up river and also more people. The scarcity of pasturage is certainly the reason that there are so few here. It is also said that they are much smaller here than beyond the Sneeuwberg. The savages here knew nothing about giraffes.
Near the place where we had our meal, the thorn-trees begin and a thick undergrowth of raisinbushes
[page 24]
as well as willow trees, which are a three-leaved rus. On these a berry grows, which was not yet ripe; the Hottentots eat this. I also found wild spinach, which has thorns and is called ‘dubbeltjes’ by the farmers. After we had been to the narrow defile of the river on our return we found the wagon outspanned at the first thorn bush. It is impossible for the wagons to go further up the river than this defile.