Journals

Fourth Journey (MS 107/3/1-2)

1st November 1779


transcription

[page 12]
[1st November 1779]
1 sten november. maandag.

noemden dese plaats de windhoek. nadat de wind met de son was gaan leggen begon het uit een hesige noorden kim droog en violent te waayen, dat den ganschen nagt duurde sonder wolken, en ons vol sand waayde de honden hebben weer sterk geblaft, dog niets vernomen, denke dat een trop bosjemans ons van verre volgt, om op onse overschietende zeekoeien te aasen. met son ging de wind leggen dog twe uur na sons opgang woey hy weer fris op dat ons seer holp.
goed weer gisse tussen 80 en 90 graden hette. vertrokken met dag de rivier langs, even bewesten het zuiden en zuid een myl, lopende de rivier hier nog door hoge klippige ruggens als een poort. daar na een myl z:o: buiten de selve, het land aan de linker oever hoog ruggig en klippig, en lager aan de noordsyde. hebbende dus vier uren in het geheel fris gemarcheert, quamen wy aan een oude verlatene kraal der Coraquas, welke hoger opgetrokken syn. sy hieten sig Coering eis. hier hieuwen wy middag rust, stelde het brete nemen om de wind uit, de rivier die tot gisteren bleef vallen was weer aan het groeien. seker van een donderweer boven gevallen.
de buffels komen s'nagts aan de rivier en lopen des daags ver in de vlakte, omdat dese einiquas en coraquas, (die sig egter dus onderscheiden, schoon sy eenderly volk syn,) grote en stoute jagers zyn, gooyende buffels rhinosters zeekoeien etc. met hun assagayen doodt. vervolgden in den agtermiddag onse z:o: coers en leyden ons na drie uren march aan de rivier, die hier sterke stroom had schoon diep, aan de overzyde stond schoon groen riet, en heb nooyt so veel zeekoeien te samen gesien sommigen gingen weiden heel en half uit het water, sommigen vogten of speelden de muil wyd open en tegen een opstaande eene geeuwde en hy sparde syn muil, so wyd als een slang. ceteris paribus.

[page 13]
het terrein begind veel na plettenbergs rivier te lyken sagen ook vyf rhebokken de eersten in dese streken, so dat onse grote rivier bosjemans die niet kenden, het terrein wierd heuvelagtig en kleig ook eenige mierehopen en veel klippen. een streek lage bergen legt hier langs de over zyde een half myl van de rivier onse syde word heuvelagtig dan meer dan minder, sagen niet meer nog kokerbomen oliphanten rinoster nog cameelspoor. de rivier ook minder geboomte, de rivier groeide vandaag niet meer
in den agtemiddag donderlugt na 't zuiden, en warm. hiete dese slaapplaats zeekoelust. zyn vandaag een half uur van de rivier af gedraayd.

translation

[page 12]
[1st November 1779]
1st November, Monday

Called this place the Windhoek. When the wind had dropped with the sun, it began to blow violently, a dry wind from the hazy northern horizon which continued the whole cloudless night and covered us with sand.
The dogs barked loudly again but we could make anything out. I believe a band of Bushmen are following us at a distance in order to feed upon the left-over hippopotamus. The wind dropped with the sun but two hours after sunrise it again began to blow briskly which assisted us greatly. Good weather. I estimate a temperature of between 80 and 90 degrees.
At daylight departed along the river south by west a little and south one mile. Here the river still runs through high, stony ridges as though through a pass. Thereafter one mile south east beyond the same. The country on the left bank is high with stony ridges and is lower on the northern side. Having thus marched briskly for four hours in all we came upon an old abandoned kraal of the Koraquas, who have gone further upstream. They call themselves Coeringeis. Here we took our midday rest. Postponed taking the latitude because of the wind. The river which had been falling until yesterday has begun to wax again, probably due to a thunderstorm having fallen higher up. The buffalo come to the river by night and move far into the plains by day. This is because these Einiquas and Koraquas (who thus distinguish themselves from each other although they are a singe folk) are great and bold hunters, killing buffalo, rhinoceros, and hippopotamus etc. by throwing their assegais.
We continued our south-east course in the afternoon, and after a three-hour tramp lay down to rest at the river which here had a strong flow of water, though deep. There was fine green reed on the other side and I have never seen so many hippopotamus at the same time. Some were grazing, nearly half out of the water and others were fighting or playing, their muzzles wide open, confronting each other. One yawned and its mouth stretched as wide as a snake’s. Ceteris paribus.

[page 13]
The terrain is beginning to look very much like the Plettenberg River. We also saw five rhebok, the first in these parts, so that our Great-River Bushmen did not know them. The terrain is becoming hilly and clayey, some anthills as well and many stones. Here half a mile from the river on the other side, lies a range of low mountains. Our side is becoming hilly, now more, now less. We have not seen any more quiver-trees nor the tracks of elephant, rhinoceros or giraffe. The river is also less wooded. The river did not rise further today.
There was a thundery sky to the south this afternoon and it was hot. Called this sleeping place Zeekoeilust. We turned off half an hour from the river today.