Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

23rd November 1777


transcription

[23rd November 1777]
den 23

hebben het vannagt zeer kout gehad met een z:o: frisse wind die aanhoud de honden zyn zeer inquiet geweest dog hebben niet vernomen, als het geluid van een oude Coagga, dat na het blaffen van verre van een kleine hond geleek. het voornoem rode gebergte schiet hier met heuvels uit de schuilhoek genaamt aan wiens west zyde een kleine rivier loopt, waarin de voornoemde fontein loopt, dit riviertje hieten de jagers mede na myn naam; nadat de jonge coagga uitgetekent was, de paarden naar het water gegaan zynde, liep hy het velt in weg.
vertrokken z w t z aan en kwamen in onse oude weg die wy gekomen waren, dog reden nu veel de regte, zagen veel noes. enige spring en bontebokken schoten twe springbokken in een schoot, dog kregen maar ene. wierden veel door de zogenaamde blinde vliegen geplaagt.
quamen heel uitgehongerd by een lekkere ryke fontein die ik princes wilhelmina fontein noemden, daar wy onse springbok met een stuk zeekoey spek opaten, zonder een stuk na te laten, waarna wy voortrokken tot de zogenaamde Champagnes poort rivier, daar wy niet

[page 71]
ver van onse vorige plaats vernagten, dog geen bosjes vonden om vuur te maaken, dus moeten wy dezen nagt zonder vuur doorbrengen. het terrein was als het vorige, het weer op den middag en door den dag excessief heet met een stille ooste wind
tegen den avond seer kout met een frisse zuid oost. quetsten een hyaena die wy te paart al galloperende in joegen dog raak weg in het gebergten
hy loopt als of hy van agteren styf was. [cancelled in margin: 24]

translation

[23rd November 1777]
The 23rd

We had it very cold tonight with a fresh south-east wind which kept on blowing. The dogs were very restless but we heard nothing except for the cry of an old quagga which sounded like a small dog barking far off. The aforementioned Roodeberg range begins here with the hills that are called the Schuilhoek, on the west side of which a small river runs into which the above-mentioned spring flows. The hunters also named this stream after my name. After the young quagga had been drawn, the horses having gone to the water, it ran away into the countryside. Departed south-west by south and reached the road we had come on but now we rode more to the right. We saw many gnus, some springbok and bontebok. We shot at two springbok (with one shot) but only got one of them. The so-called blind-flies were a great nuisance to us. We arrived, completely famished, at a delicious and abundant spring which I called Princess Wilhelminafontein; and here we ate our springbok with a piece of hippopotamus bacon without leaving a scrap. After this we travelled on further to the so-called Champagne River [Little Seekoei River] where we passed the night not far from our former camp.

[page 71]
We were not able to find bushes to make our fire so we had to spend the this night without fire. The terrain was as before. The weather at noon and throughout the day was excessively hot with a calm east wind; it was very cold towards evening with a fresh south-east wind. We wounded a hyena which we caught up with on horseback, all of us galloping; but it disappeared into the mountains. It runs as if it is stiff behind.