Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

18th November 1777


transcription

[18th November 1777]
den 18

het had een weinig gedaawt, dog een fraaje nagt geweest.
hebben gerust geslapen. het schoonste weer des werelds met een klein westelyk windje, dat schielyk oostelyk wierd vertrokken, nadat men alle fris op, gebraden en gegeten hadden, noordoostelyk aan, ben troffen een trop van 17 noes die op ons uit nieuwsgierigheid aan kwamen dog niet onder schoot, maakten er jagt op dog konden ze niet injagen, het is een plaisier dese dieren te zien lopen staande hunne witte staarten omhoog en agter op schoppende, ook geheel van de grond springende zy hebben een raar heumeur, want zag een der zelven by een half uur agter een springbok jagen. sagen nog verscheide troppen noes enige weinige bontebokken en springbokken.
ook bosverkens en hartebeesten quamen omtrent middag geheel verhit en verdorst, zynde het heet schoon de wind weder noord met de zon liep en een lugtje maakte, aan een lekkere fontein daar wy ons verqwikten, en onse coers vervolgden zonder iets te kunnen schieten, quamen tegen vyf uren by een fontein die zeer brak was daar wy om het goede gras blyven moesten vonden daar een trop van omtrent 130 elanden, onse paarden moey zynde konden niet digt by komen, dog schoten drie en lieten twe leggen om morgen afteslagten

[page 59]
also den avond ons overviel. vonden een kuil beter water zodat wy onse dorst die sterk was konden lesschen
dese plaats hieten de boeren de schuilhoek, doordien een uitgesonden commando op de bosjesmans hier gescholen hebben ook zagen wy desen dag van verre nog twe verslagen kralen de ene de boter kraal genoemt omdat zy er veel gestolen boter vonden. onse coers is vandaag n:o:t:n: geweest ses uren, de grond meest soet gras velt half hier en daar caro en gebroken velt, meest horisontaal, dog nu en dan iets rysende en dalende, de grond nog al klei, ros en geel, dog los. met klippen voor al op de rysende velden, er waaren byna geen bloemen zynde enige weinige arctotussen en kleine blaawe misembriantimums, sloegen eene vale slang vier voet lang dood. overal vonden aardeekhorens gaten, ook miereneters, en bosverkens [in margin: kwetste een nou dog kreeg hem niet]
dese verkens slapen s'nagts in gaten, de hottentotten spionen dese plaatsen af, stoppen ze toe en halen ze er s'morgens uit. zagen enige zogenaamde jakhalsen, komende het naast by onse vos, het weer is weder den gehelen dag verrukkelyk geweest egter warm. hebben geen ene wilde vernomen zagen op den middag eenige dampen van verre by de bergen, als kleine mistige wolken uit de grond oprysen.

[at the top of the page]
zagen lage klippen in lange bogen door het velt geset
hier en daar een opening, op dese klippen setten de wilden struis veren met boegoe sterk besmeert, by dese wyde openingen wilde zyn de jagers in kuilen in de grond, dan jagen anderen het wilt dat wat wind op loopt tussen dese openingen passeert.

dese vos is anders als de hier genaamde jakhals, hy was [sentence not completed]

translation

[18th November 1777]
The 18th

There was a slight dew but it was a beautiful night and we slept peacefully. The finest weather in the world with a small westerly breeze that rapidly became easterly. We departed north-east after rising freshly and having grilled and eaten. We encountered a herd of seventeen gnus which approached us out of curiosity but did not come within gunshot. We chased after them but could not get up to them. It is a pleasure to see these animals running, their white tails standing up in the air, kicking out backwards as well as leaping completely off the ground. They have strange caprices: for I saw one of theme chasing a springbok for half an hour. We saw several more herds of gnu, a few bontebok and some springbok, bush-pig as well and hartebeest. At about noon we arrived very heated and thirsty – it being hot, even though the wind was again veering north with the sun making a breeze – at a delicious fountain where we refreshed ourselves and continued on our course without being able to shoot anything. Towards five o'clock we reached a spring which was very brack where we had to remain on account of the good grazing. We found a herd of about 130 eland there which we could not get near to, our horses being tired; but we managed to shoot three of them and let two of them lie to be slaughtered tomorrow,

[page 59]
as night had overtaken us. We found a pool of better water which enabled us to quench our thirst which was great. The boers call this place Schuilhoek because a commando sent out against the Bushmen hid themselves here. Also today we saw from far off another two defeated kraals, one called Butter Kraal because they found much stolen butter there.

Our course today was north-east by north for six hours. The ground was mostly covered with sweet grass-veld. Here and there it was karoo-country and broken veld, mostly horizontal but rising and falling a bit now and then. The soil still clay, red and yellow, but loose with stones particularly on the rising ground. There were almost no flowers: only a few arctotis and small blue mesembryanthemums. I killed a dun-coloured snake four foot long. We found ground-squirrel holes everywhere, and also those of anteaters and also bush-pigs. (Wounded a gnu but could not get it.) These pigs sleep in holes at night. Bushmen spy on these places, block them up and pull the pigs out in the morning. We saw some so-called jackals which are the nearest thing to our foxes. The weather was again delightful the whole day, rather hot. Saw not a single savage. At noon we saw some vapours on the mountains, like small misty clouds rising from the ground.

[at the top of the page:]
We saw low stones set in long bow-like formations in the veld with an opening here and there. The savages place ostrich feathers, heavily smeared with buchu on these stones. In these wide openings the hunters lie in hollows in the ground; then others chase the game upwind so that it passes through these openings.

This fox is different from what is here called a jackal. It was [sentence not completed]