Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

12th December 1777


transcription

[12th December 1777]
12.

nevelagtig weer, met vogt uit den z:o: reed met den dag oostwaards langs het gebergte, passeerde na een uur rydens vier caffers capiteins, met hunne cralen, coba die op een hoogte lag, deca wat na beneden, babera verder en eindelyk serambane die aan het riviertje ágha lei, wilde hen in het te rug passeren bezoeken, om niet te veel geplaagt te worden reed ik met hannes de beer alleen zynde in een galop door, zagen swermen met caffers mannen vrouwen en kinders ook zeer veel vee welkers hoornen zy op allerley wyse fatsoeneren ook hun vel aan het hooft. zag enen op een kleine os in het velt ryden. ook een doods hooft, dewyl zy hunne doden in het velt slepen en met wat gras bedekken, alleen bedekken hun capitein in syn hut dese begravenis moet met vee betaald worden. zagen zeer vele hutten beeste cralen en hun plantasies.
sy liepen ons met troppen na en rondom, ook vele honden, schreewende cabe tabeca. zynde wit en rood in het wesen geschildert. alle hunne assagaayen in de hand, zy maakten schielyk ruimbaan, wees hun dat weder zou komen

[page 85]
en waren vrolyk de paarden hard te zien lopen fluitende en schreewende, reden oost: ten z: nog een groot uur waarna wy een lage berg omgereden zynde de twe laatste plaatsen vonden van enen durand en van aart, hebbende de bosjesmans gepasseerde nagt hun 27 beesten ontnomen dese plaatsen leggen aan een spruit van de ćoenap alle deze bergen zyn aan dese zyde met sware bossen van de voornoemde houten digt begroeyt en in de vlakte en laagtens doornbomen weinig bloemen en lang gras graauwe en rosse kleigrond op de hoogtens klippen, reden o ten z twe uren sterk aan al grasig heuvelagtig velt, zagen de Coenap in drie takken noord van ons uit de bergen komen op de distantie van twe uren, en zeer krom draayen reden z:o: een uur, waarna wy aan de Ćoenap kwamen, deze rivier liep smal over klipbanken en was van de grote hier omtrent 30 treden breed, en ook diep smal lopende als de grote visrivier, passeerde de koenap, te voet leidende het paart de klippen waren so glad dat de beers paart met hem omverviel, dog het water kwam hier niet tot aan de knien.
reden over een heuvel en op een hoogte sagen ten z van ons, op drie uren distantie de plaats daar swellengrebel weerom gekeert was, zynde er nu geen caffers meer daar, hy was niet by de oude mahotti maar by een zoon van hem geweest, door de boeren om syn spraak hees genaamt

onse Gecoppelde cours tot hier is o t z geweest, omtrent 6 uren. al het zelfde terrein zagen eenige hartebeesten, schoten by de Coenap een het agter been af dog kregen hem niet. ook vele paauwen en enige spring bokken. repasseerden de coenap en reden west aan door het velt zagen veel caffers vee en arriveerde een uur voor zons ondergank by de caffers daar wy met hele swermen beset wierden reden na coba daar wy vriendelyk onthaald wierden, hy toonden my alles in zyn hut wy schoten smeten met de assagaay dansen

[page 86]
verwonderende zig met een schrik over het schieten schoon zy het versogten om het wilt gedierte te verjagen vertrokken met den donker en quamen laat by kruger.
dese hele dag betrokken koel weer z:o: z en in den avond weinig wind.

translation

[12th December 1777]
12

Hazy weather with moisture coming from the south-east. At daybreak rode eastward beside the mountains. After an hour's riding passed four Caffre chieftains with their kraals: Coba who was situated on a hill: Deca somewhat below him; Babera further on; and finally Serambane who was at the stream called Kaga. I planned to visit them when I passed back this way and in order not to be pestered too much, I rode on at a gallop with only Hannes de Beer with me. We saw hosts of Caffre, men, women and children. There were also very many cattle, the horns of which they fashion in all sorts of different ways; and the skin on their heads as well. Saw one of them riding a small ox through the veld. Also saw a skull. They drag their dead into the countryside and cover them with a little grass. Only their chiefs are covered over in their huts; these funerals have to be paid for with cattle. We saw very many huts, cattle-kraals, and their plantations. They came running up to us and surrounded us in crowds (many dogs too), and screamed out 'Cabe' ‘Tabeca!' Their bodies were painted white and red. All had assegais in their hands. They quickly made way for us. I gestured to them that I would be coming back.

[page 85]
They were happy, whistling and shrieking, as they saw the horses galloping past. We rode on east by south for a good hour more and then rode around a low mountain. These are the last two farms, belonging to a certain Durand and a Van Aart. Last night the Bushmen stole 27 head of cattle from them. These farms lie on a tributary of the Koonap. All the mountains on this side are thickly and closely wooded with the aforementioned timbers; and in the flat places and hollows there are thorn-trees, few flowers and long grass. The soil is a greyish, reddish-brown clay with stones on the hills. We rode on hard for two hours east by south; grassy, hilly countryside everywhere. We saw the Koonap coming from the mountains to the north of us, in three streams, two hours distance away. It had very crooked bends. We rode south- east for an hour after which we reached the Koonap. This river runs narrow, over stony ledges and at this point, was about thirty paces wide; and also deep and narrow, flowing like the Great Fish River. Crossed the Koonap on foot, leading the horse. The stones were so smooth that De Beer's horse fell with him, though the water here did not reach one’s knee.
We rode over a hill and on a high place we saw, at a distance of three hours to the south, the place where Swellengrebel turned back. There are no Caffres there any more. He was not at old Mahotti's but at a son of his, called 'Hees' [‘Hoarse’] by the farmers because of the way he talked.

Our overall route to here was east by south, about six hours. All the same terrain. We saw some hartebeests. We shot the hind leg off one at the Koonap but could not get it. Saw many peacock as well as some springbok. Recrossed the Koonap and rode on west through the veld. We saw many cattle belonging to the Caffres and reached the Caffres an hour before sunset where we were beset by whole swarms of them. We rode to Coba where we were received in a friendly way. He showed me everything in his hut. We let off some shots, threw assegais, danced.

[page 86]
They were astonished to the point of being frightened by the shooting, yet this is what they requested for chasing off wild animals. Departed at nightfall and reached Kruger’s late. This whole day cool, overcast weather; a south-east and south wind. Light south-west wind in the evening.