Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

20th December 1777


transcription

[20th December 1777]
den 20
[MS 107/1/1 ends here: the journal continues in MS 107/1/2]

[MS 107/1/2]
[page 1]
vervolg van het Journaal van den reis van Captein Gordon in het zuider gedeelte van africa beginnende 6 oct: 1777

[20th December 1777]
den 20 december
mooy weer n w koele wind, die door het westen liep en s'avonds z: wierd fris op wayende, op den middag heet. gepasseerde nagt niets vernomen; het heeft byna niet gedaawt.
in den morgen kwamen er twe sogenaamde hartebeesten by onse water plaats. die ik welgevonden hiete, drinken, wy schoten er een het agter been aan stukken, zo joegen hem na, tot dat wy hem een half uur, van de plaats, in onse coers inhaalden, dit dier, had ons met enen een pad voor de wagen gewesen. zo dat wy na hem toe reden, dit gebergte, hetwelken ik dwars in de weg hiete. terwyl ik besig was hem te examineren, en te laten tekenen, zagen wy enige der wilden, van verre op een rug lopen dog, zy gingen weder weg.

[word cancelled] nam hier een observatie met de barometer en kreeg 25d 3½t op een vlakte met bergen omringt, die niet zo hoog als de bamboes berg boven dese plaats waren, na enige draajen dan n:t:w: en n door het gebergte gedaan te hebben, drie uren regte distantie noord. quamen wy in een ruim groendal, daar veel groen riet en gras in stond, hier spanden wy uit dewyl de ossen door de rysende en klippige weg niet weer voortwilden. vonden hier enige diepe en ovale kuilen staand water moetende in regen tyd een tamelyke rivier formeren, proefden het water en vonden het grondig, dog op een berg klimmende om te sien hoe wy verder souden doorkomen, en om hout om wat te koken te zoeken zag ik by dese kuil een andere die niet so groenagtig als de eerste geleek, dus wederkomende met een dragt hout, van oude vergane bomen, zynde de bergen ook kaal, vond dat dat water zeer versch en goed was
noemde dese plaats groenendaal, maakte een soep van spring bokken en na ons ververst te hebben trokken verder langs dese groene valey noordwaards op met enige draajen tussen seer klippige kale heuvels reden na een uur rydens door een poort, tussen twe klipheuvels, daar dese rivier of valey door loopt met swaar riet, noemde dese plaats, het reuse metselwerk, also de klippen op dese heuvels, seer swaar en groot, los op een gestapelt lagen in horisontale lagen, zo dat als sy niet zo groot waren geweest, men zou gesegt hebben dat het menschen gedaan hadden.

trokken nog twe uren noord door dese enge plaats, en arriveerden in een grote vlakte, wel drie uren breed en vier lang dewelke ["vlakke"cancelled] naderhand Sir Archibald Campbels valey noemde ook vol riet en gras, dog meest wreed suur gras so als in dit hele land. spanden hier uit, onse cours over het geheel noord vyf uren het gebergte beloofte ten noorden eene passagie. het terrein als vorig dog gryser klei en alles gras, en hier en daar vele klippen sagen spring bokken en vele noes, verbeelden ons ene rhinoster te zien, dog hy raakte weg, vonden vele seer lekkere wilde uijen.

translation

[20th December 1777]
The 20th.
[MS 107/1/1 ends here; the journal continues in MS 107/1/2]

[MS 107/1/2]
[page 1]
Continuation of the journal of Captain Gordon’s voyage in the southern part of Africa which was started on 6th October 1777

[20th December 1777]
The 20 December
Fine weather. Cool north-west wind which veered through the west and turned south in the evening, blowing freshly. Hot at noon. There was hardly any dew. Saw and heard nothing last night.
In the morning two so-called hartebeest came to drink at our watering place, which I called Welgevonden. We shot one of them, breaking its rear leg, and chased it so that we caught up with it half an hour from the watering place and in our route. At the same time this animal showed us a path for the wagon. So we rode towards it, and on to the mountains, which I called Dwars in de Weg (Across the Way) mountains . While I was busy examining it [the hartebeest] and having it drawn, we saw a from afar several of the savages walking on a ridge, but they went away again.

Took an observation here with the barometer on a plain surrounded by mountains and obtained 25 inches 3½ tenths. These were not as high as the Bamboesberg is above this place. After having made some turns north by west through the mountains, a distance of three hours north as the crow flies, we came into a spacious green valley in which there stood much green reed and grass. Here we outspanned since the oxen were unwilling to go further up the rocky, ascending road. Here we found some deep and oval pools of standing water, which must form a substantial river in the rainy season. Tasted the water and found it earthy but climbing onto a mountain to see how we were to get through further (and to look for some wood to cook something) I saw another pool close to the first one which did not look as greenish. So when I again came down with a load of wood from old derelict trees, for these mountains are also bare, I found that that water was very good and fresh. Called this place Groenendal. Made a springbok soup and after we had refreshed ourselves we travelled further along this green valley going northwards, making a few turns through very stony, bare hills. After travelling for an hour we passed through a defile between two stony hills through which this river, or vlei runs, thick with reed. Called this place the Reusen Metselwerk (the Giant’s masonry) because the stones on these hills are very heavy and large and are piled loosely on top of one another in horizontal layers so that, had they not been so big, one would have said that people must have placed them there.

We travelled a further two hours north through this narrow place and arrived at a large plain a good three hours wide and four long which I called [cancelled: Vlakvlei] later Sir Archibald Campbell’s vlei. It was also full of reed and grass, but mostly atrocious, sour grass as in all this region. We outspanned here. Our course in general was north for five hours. The mountains to the north show promise of a pass. The terrain was as before but with a greyer clay and there is grass everywhere with many stones in places. We saw springbok and many gnus. We imagined we saw a rhinoceros but it disappeared. Found many good-tasting wild onions.