Journals

Second Journey (MS 107/1/1-2)

13th October 1777


transcription

[13th October 1777]
maandag den 13

om zes uuren vervolgden wy onse coers zuid aan denkende over een paar uuren om hanglip te koomen, wy vonden een, hier genaamd elands, en buffels pad het welk ons tamelyk gemakkelyk rondom de steile berg bragt, waarna wy om agt uren weer in een zand baay dog kleiner als de vorige kwaamen, wy kwetsten een klipspringer dog konden hem niet krygen, hetgeen ons speet, doordien onse proviant meest op was, deze baay, had een grote water valey naar het gebergte dat ver van strand was, en een uitwaterende rivier aan de zuid kant, wy hieten de baay gordons baay en van koppensrivier. agter deze valey kan men makkelyk over de bergen koomen doordien die daar zeer laag zyn.
aan de zuidzyde dezer inham loopt het klippig rif ver in zee, ook is de weg zedert de zuidelyke berg van plettenbergs baay om zeer gemakkelyk. naar in een groote vlakte digte by de eerste hanglip wat gegeten te hebben, marcheerden wy door den vlakte naar de twe de hanglip, leggende zy byna een quartier van strandt, alles met goed gras begroeid het gene onse makkers in brand staken, naar een half uur, quaamen wy weer aan een baay die groter was dog niet zo groot als de eerste, met een schoon vlak zand strant, en een groote valey met varsch water waar uit een rivier in zee liep, die wy piets rivier naar onse hottentot hieten, en de baay de patersons baay.
zynde alle deze baayen halve cirkels ten n w open
het zuidelyke gedeelte deser baay liep onder de twede hanglip nog verder eerst met duinen daarna met rotsen in zee een half uur verder vonden wy een volkomen rotsige inham daar na kwamen wy op den middag al door dezelvde vlakte by de uiterste hanglip, die de groote is en iets oostelyker legt, hier van daan naar strandt is wel een goed half uur. dese hanglippen zyn niets als ingedrukte bergen wier buitenste straataas na zee schuins om hoog staan
het zuidelyk land tegen over de grote hanglip formeerde een peninsula door een baay aan weerskanten waar in zand strand en ook klippen met een rif dat ver in zee uitliep peilde de twe bergjes van de punt de caap de goede hoop in het west half noord wel zo noord, de hoek van rio dolce z oost ten oosten de hoek van bot riviers grote mond of onrust berg o z o ½ oost

[page 14-15]
ik hiete dese twe baayen castor en pollux, onse cours was nu oost, hadden nog een dronk wyn bespaart om bezuiden de hanglip te drinken, t'geen wy deden, terwyl het by buien begon te regenen, agter tegen de hanglip lag een bosje, dat wy wyndorst bos noemden, en een valey dewelke iets brak was, het strand formeerde nog enige inhammen, dewelke n o t o inliepen en dan z: o: uit
na twe uuren gegaan te hebben door een zeer grote vlakte zaagen wy omtrent 30 wilde buffels, hebbende geen ander wilt dier gehoord of gesien sedert de klipspringer, t'geen ons verwonderde door dien hier niemant hun verstoord.
dese buffels vlugteden voor ons. de regen buyen vermeerderden, zo dat wy ons haasteden door de mond van de palmietrivier te komen, na nog twe uur en door een vlak land, waarin een grote valey, en langs strand waarby enige hooge duinen, gemarcheert te hebben altoos oost aan, ook door enige kleine riviertjes, kwamen wy aan de mond der voornoemde rivier, die sterk liep, dog geen dertig voet breed was op zyn smalste.
onse makkers, zeiden dat de rivier te diep was en de stroom te sterk om er door te swemmen, en wilden boven in het gebergte dat hier een uur van strand legt zoeken, dog voorziende dat de rivier nog meer door de regen zou swellen, haalden ik ze over om te proberen waarna de hottentot probeerde en wy dezelve tot aan de borst doortrokken, na onse klederen in een bondel gebonden te hebben, de stroom dreef ons byna van de beenen dog de een souteneerde de ander.
wat eer men aan deze rivier komt, loopt het strand n o op en dan z o by de punt van de onrust berg maakt een grote zandige inham, die wy palmite riviers inham noemden. deze mond van palmite rivier, is dus vier uur oost van hanglip, en niet west zo als in de kaart van de heer Cloppenburg, gemarkeert is.
van hier verwyderen sig de bergen tot op drie uuren van strand, en formeren een grote vlakte waardoor de bot rivier loopt, deselfs grote mond was door het zand toege-

[page 16-17]
spoeld, en is ten oosten by de onrust berg. dog de kleine mond die liep was een uur en een half van de palmiete rivier, de grote mond of punt van onrust berg, zal 8 uuren oost z oost half oost van de hanglip zyn. staaken n o en n door dhe voornoemde vlakte om over de bergen naar de Cromme rivier de plaats van michel otto daar onse paarden waaren gezonden te komen, zagen van verre aan onse regterhand niet ver van strand een boerewoning van enen guiliaume dog verkosen om onse reis te vervolgen. met schemer avond trokken wy de berg op die niet zeer hoog was, en na een klein rivierje gepasseert te hebben, gingen wy wat zitten willende men hier de dag verwagten, dog het regen weer opstekende, en hier een slegte schuilplaats en zonder eten zynde, hebbende wy ons laatse hier opgegeten, wilde liever de nagt marcheren als in de regen slapen, dies moedigde ik Coppen aan om door te gaan, waarna wy de berg overtrokken in een Geduurige regen, de maan ons nogthans ligtende, omtrent half elf kwamen wy aan de andere zyde af en gongen naar de zogenaamde knoflook kraals rivier, daar wy een passagie zogten dog niet konden vinden, zynde die rivier vol ruigte en diepe gaten
naar dat wy hier een uur met herwaards en derwaards te zoeken doorgebragt hadden, moesten wy de dag hier afwagten, zynde het zeer kout en wy door nat dog zonder meer regen, zonder hout om een goed vuur te maaken, wy zogten overal om en haalden nog een weinig hout dog zeer nat, waarna wy eindelyk een klein vuur maakten, dog niet genoeg om ons te warmen zynde verkoos ik niet te slaapen of te leggen maar heen en weer te trippelen,

[annotated on page 13:] thermometer 50 gr om half zeven smorgen betrokke lugt n w wind labber coelte dog holle zee om twaalf uur s'middags 58 gr thermometer n w opstekende wind betrokke lugt met regen buyen, die wy aan den stadt de caap sterk zagen, en na ons toekomen.
[annotated on page 15:] thermometer om ses uuren 50 gr regen met n w sterke buyigen wind

translation

[13th October 1777]
Monday the 13th

Thermometer 50 deg at half past six in the morning Overcast sky, north-west wind; but flat sea. slightly cool.
Thermometer 58 degrees at twelve o'clock in the afternoon. A north-west wind rising. Overcast sky with rain clouds which we saw lying heavy over Cape Town and coming towards us.
[On page 15:]Thermometer 50 degrees at six o'clock. Rainstorms with a strong north-west wind.

We resumed our course southwards at six o'clock, thinking to reach Hangklip within a few hours. We found the track of what is here called an eland and of a buffalo which brought us fairly easily around the steep mountain, whereafter at eight o'clock we came into a sandy bay though smaller than the previous one. We wounded a klipspringer but could not get it, for which we were sorry because our provisions were almost exhausted. This bay had a large water vlei towards the mountain which lay far from the coast and a river flowing into it on the south side. We called the bay Gordon's Bay and the river Van Koppen's River. Behind this vlei the mountains are very easily crossed because they are very low there. The stony reef on the southern side of this inlet runs far into the sea. The road, which goes around from the southern mountain of Plettenberg Bay, is also very easy. After we had had something to eat in a large plain close to the first Hangklip, we tramped on through the plain to the second Hangllip which lies nearly a quarter of an hour from the shore. There was good grass growing everywhere which our companions set alight. After half an hour we came to another bay which was larger, but not as large as the first, with a fine, flat sandy beach and a large vlei with fresh water from which a river ran into the sea that we called Piet's River after our Hottentot, and the bay, Paterson's Bay. All these bays are half circles, which lie open to the north-west.
The southern part of this bay runs on below the second Hangklip, first with dunes, then rocks that run into the sea. Half an hour further on we found a complete rocky inlet. Thereafter, having crossed the same plain we came at noon to the furthest Hangklip, which is the largest and it lies a bit easterly. It is a good half hour from here to the shore. These Hangklips are no more than compacted mountains, the outermost strata of which stand high up, aslant towards the sea. The southern part of the land opposite the large Hanglip is formed into a peninsula by bays on both sides which have sandy beaches, as well as rocks and a reef that runs far out into the sea.
Took bearings on the two small mountains on the tip of the Cape of Good Hope in the west, half west as much as north; the corner of Rio Dolce, south-east by east; the tip of the large Bot River mouth or Onrust Mountain, east-south-east half east.

[page 14-15]
I called these two bays Castor and Pollux. Our route was now eastwards. Had saved a drink of wine to drink south of the Hangklip and this we had while showers of rain began to fall. There was a small thcket opposite and behind the Hanglip which we named Wyndorstbos; there was also a vlei which was slightly brack. The shore continued to form several inlets, running inwards north-east by east and outwards south-east. After going for two hours across a very wide plain we saw about thirty wild buffalo which surprised us, having neither heard nor seen any other wild animals since the klipspringer because there is no-one here to disturb them. These buffalo fled before us. The showers of rain multiplied so that we hastened to cross the mouth of the Palmiet River. After having marched another two hours always eastwards through a flat terrain in which there was a large vlei, and along the shore where there were some high dunes, and also having crossed some small streams, we reached the mouth of the aforementioned river. It was flowing strongly although it was barely thirty foot wide at its narrowest. Our companions said the river was too deep and the current too strong to swim across and wanted to look for a place higher up in the mountains which were here an hour from the shore. However, anticipating that the river would rise further on account of the rain, I persuaded them to try it; on which the Hottentot attempted, as did we, with the water up to our chests, having wrapped up our clothes into a bundle. The current nearly swept us off our feet but each supported the other. A little before one this river the shore runs north-easterly and then south-east. At the tip of the Onrust mountains it forms a large sandy inlet that we called the Palmiet River Inlet. The mouth of the Palmiet River here is thus four hours east of Hangklip, and not to the west as shown on the map of Mr Cloppenburg.
From here the mountains begin to fall away up to three hours from the shore, and form, a large plain through which the Bot River flows, the large mouth of which was blocked by sand

[page 16-17]
and lies to the east, at the Onrust Mountain. But the smaller mouth of the river, which is flowing, is an hour and a half from Palmiet River. The great mouth, or tip of Onrust Mountain, would be eight hours east-south-east half east from Hangklip.

We crossed the afore-mentioned plain north-easterly and north in order to get across the mountains and to reach Krommerivier, the farm of Michiel Otto, whither we had sent the horses. From a distance, on our right not far from the shore, we saw a farmer's house belonging to a certain Guillaume, but decided to continue our journey. As dusk fell we made our way up the mountain, which was not very high, and having crossed a small stream we sat for a while, intending to wait for daylight there. But it began to rain again and since this was a bad place to shelter, without anything to eat (having finished all our food there), we decided rather to tramp through the night than to sleep in the rain. I therefore encouraged Coppen to come on, after which we crossed the mountain in continuous rain but with the moon still lighting our way. At about half past ten we came down the other side and walked on to the so-called Knoflookkraals River where we looked for a ford but could not find one, the river being full of scrub and deep holes. After searching backwards and forwards for, an hour we had to wait for daylight. It was very cold and we were wet through, without wood to make a good fire though the rain had stopped. We sought all around us and brought back a small quantity of wood which, though very wet, eventually enabled us to make a small fire. However because it was not large enough to warm us [continues 14th October below]. I chose not to sleep or lie down but to stamp up and down.